Nawoord door Ruth Böhner opgenomen in het boek “Erzählungen”
van Ernst Wiechert

Dit boek is in 1969 uitgegeven met daarin opgenomen 14 vertellingen die geschreven zijn tussen 1926 en 1946.

Niemand anders dan Johannes R. Becher eerde Ernst Wiechert in een gedicht met de woorden: "en hij was standvastig. Hij zelf was vaste grond...../ Hij had gewicht, en hij woog zwaar ... het boog de woorden in zijn mond en overspande de wereld in bogen/ O lied van liederen dat ons vrede belooft...." Becher voegde er echter eraan toe "Ook hij was schuldig dat dit zo gebeurde. Hij zag het onheil, tot hoever het reikte, dus kwam het ook in hem, van ver, ver weg, / Getekend was ook hij. En hij verbleekte...”

Anderen zijn minder gedifferentieerd in hun oordeel over Ernst Wiechert, die onbestreden in de jaren dertig (20e eeuw) tot de meest gelezen schrijvers in Duitsland behoorde. "...een Duitse ziekte" (Feldkamp) wordt hij genoemd, “lectuur voor een soldaten ransel voor het Duitse hart”, " fabrikant van onjuiste mythes van “Wälder und Menschen" (Schonauer), "Injectie in de traanklier", “Bloed en bodem mystiek”, en voor Schonauer behoort Wiechert niet tot de "Literatuur van interne weerstand" tegen het fascisme.

Deze harde oordelen hebben betrekking op het effect van de literaire werken van Ernst Wiechert, en niet op zijn houding jegens het fascisme. Zij hebben daarop betrekking, dat Ernst Wiechert in zijn romans en in veel van zijn vertellingen ondanks onbestrijdbare en voorhanden tijdskritiek en persoonlijke betrokkenheid, ondanks zijn humanistische basishouding, zoals Hermann Stehr, Hans Carossa en Ina Seidel, een "rijk van innerlijkheid" schiep, dat de politieke misleiding van de Duitse burgers versterkte en tenslotte ook de tijd kritische verklaring van zijn werken verzwakte.

"Buitenissig", noemde Ernst Wiechert eens de wereld, waarin hij geboren is "en buitenissig ben ik altijd gebleven", "een nutteloze burger", zoals een hoofdstuk uit zijn autobiografie met als titel “Jahre und Zeiten”. Op 18 Mei 1887 werd hij als zoon van een boswachter in de kleine stad in Oost-Pruisen, geboren en groeide hij op in kleine kleinburgerlijke omstandigheden. Toen hij uit de “Stille der Wälder” en zijn diep religieuze thuis naar de stad kwam, was de botsing met de wereld, onvermijdelijk. Eerst met de school en het daar geleerde christendom. Hij leed aan het aanmatigend standsgevoel, de wreedheid waarmee leraren en klasgenoten het anders zijn straften, onder de gezaghebbende oefening: "Nee geen wonder (....), dat hij ons niet de plaatsvervanger lijkt van de liefde van God, maar eerder als zijn meerdere", heet het in "Wälder und Zeiten" over een van zijn leraren, en hij leed en wanhoopte aan het christendom, dat hem "goed gedoseerd” voorgehouden werd: "De pastor is er, en God is ver weg." In deze omgeving ontwikkelde Wiechert als overlevingstechniek het talent om "een weliswaar niet altijd gedroomde, maar toch een afwezige wereld volledig te kunnen opgeven" ("Wälder und Menschen").

In zijn eerste romans, maar ook later, onder andere in de in 1932 geschreven schets "Chuchollek", die hij in de roman "Die Jeromin Kinder” overnam, ontwierp hij steeds weer in hard realisme de brutaliteit van de schoolklas.

Drie jaar, nadat hij zelf als leraar was begonnen les te geven aan een gymnasium in Köningsberg, maakt hij als soldaat en officier in de Eerste Wereldoorlog de ineenstorting van de burgerlijke maatschappij mee, en "voor de eerste keer wendde ik mij niet alleen met afschuw, maar met haat af van een wereld die nooit de mijne zou worden. Ik realiseerde me dat het Vaderland eerder zou ondergaan dan de menselijkheid (....) (”Jahre und Zeiten”).

De verwerping van oorlog en geweld, de verwerping van alle krachten en leringen, inclusief de kerken die het doden op bevel sanctioneerden, werden het algemene thema van zijn werken die hij maakte tijdens de belangrijkste creatieve periode van zijn schrijver zijn.

Een derde botsing met de burgerlijke wereld kwam toen Wiechert's huwelijk kapot ging en hij na de dood van zijn eerste vrouw samen woonde met Lilje Junker: "De burgerlijke wereld voelde zich bedreigd (...) in het kostbaarste, dat zij bezat: haar eigendom(...) En het was onverschillig of dit bezit geld werd genoemd, of vrouw of man. De wet had hen verzekerd, de burgerlijke moraal verzekerde hen, en elke aantasting was zonde (…)" (“Jahre und Zeiten").

De fascistische machtsovername maakte Wiechert mee in Berlijn, waar hij sinds 1930 aan een Gymnasium les gaf. Hier was hij in 1931 getrouwd met Lilje Junker en hij haar en haar kinderen uit haar eerste huwelijk een thuis kon bieden. In deze jaren had hij ook meer contact met linkse kringen: hij was één van de ondertekenaars van een Solidariteitsverklaring voor de oppositie in het “Schutzverband” van Duitse schrijvers en vond in zijn collega's, de socialistische pedagoog Ernst Wildangel,één van de "dapperste helper in de strijd om het behoud van een nieuwe humaniteit". Omdat Wiechert in de fascistische staat geen leraar wilde zijn, ging hij met pensioen en verhuisde naar Beieren, eerst naar Ambach en later naar een boeren hofstede bij Wolfratshausen.

Met afschuw, realiseerde hij zich in de volgende jaren, hoe snel de corruptie door het fascisme voortschreed en hoe velen hun toevlucht namen tot het bruine terreur regiem: "zij wisten dat er onrecht was en leed, maar in het vriendelijkste geval, zeiden ze dat ze het niet konden veranderen. (“Jahre und Zeiten”). Ernst Wiechert, echter wilde niet zwijgen over geweld en wetteloosheid. In zijn toespraken voor de studenten van de Universiteit van München in 1933 liet hij zich uit, nog gesluierd en aarzelend, in 1935 niet mis te verstaan en open, over de fascistische ideologie. “Ja het kan wel zijn, dat een volk ophoudt goed en fout te onderscheiden en dat iedere strijd een 'recht' is. Maar dit volk staat al op een hellend vlak, en de wet van zijn ondergang is al aan hem geschreven. Het kan ook zijn dat het een gladiator overwinning behaalt en in de strijd een ethos opheffen, dat wij een boksers ethos willen noemen. Maar de weegschaal is al boven dit volk verheven, en op elke muur zal de Hand verschijnen die de letters in vuur schrijft.”

De verslagen van de tweede toespraak van München waren niet alleen in Duitsland, maar ook buiten zijn grenzen wijd verspreid: in 1937 publiceerde het Duitse emigranten tijdschrift in Moskou "Das Wort” deze rede.

Wanneer Wiechert in 1938 schriftelijk tegen de deportatie van Pastor Niemöller naar een concentratiekamp protesteerde en ook niet de bezetting van Oostenrijk door deelname aan een zogenaamde referendum niet wilde goedkeuren, sloeg de Gestapo toe: 6 mei werd Wiechert gearresteerd daarop vervoerd naar de Gestapo gevangenis in München en op 4 juli overgeplaatst naar Buchenwald. Na een paar weken, lieten de nazi's de ernstig zieke schrijver vrij nadat Goebbels in Berlijn hem persoonlijk bedreigd had, dat bij hernieuwde kritiek hij voor het leven tot zijn dood door fysieke vernietiging, gevangen zou blijven.
Zowel in de detentie tijd als daarna bewees Wiechert, "dat het menselijke in hem gelijk was aan wat hij in zijn boeken heeft geleerd" ("Der Totenwald"): hij was ook niet bereid om concessies te doen. Veel binnen en buiten de Duitse grenzen zagen in hem een bemoedigend voorbeeld van verzet tegen het fascisme, een symbool van het andere Duitsland.

In 1948 verliet Ernst Wiechert, verbitterd door de naoorlogse ontwikkeling in West – Duitsland, zijn vaderland en zijn familie en emigreerde naar Zwitserland. Deze stap, evenals ook enkele van zijn publicaties na 1945, stelden veel van zijn oude en nieuwe vrienden teleur, die van hem begrip en leiding bij de noodzakelijk geworden maatschappelijk veranderingen gehoopt hadden. Op 24 augustus 1950 stierf hij op de Rütihof bij Ürikon.

In zijn memoires, bekent de schrijver zijn nooit helemaal overwonnen angst voor het leven, zijn neiging om zich uit de echte wereld terug te trekken, waar hij niet mee om kan gaan, om zich in een dromerige of afwezige wereld terug te trekken. Deze vlucht uit de realiteit bepaalt ook de esthetische opvatting van de schrijver, zoals beschreven in het verhaal uit 1929 “Das Fenster der Andromeda” te lezen valt. Voor de jonge, in volledige eenzaamheid levende schrijver, verschijnt elke nacht een vrouwelijke figuur voor een raam, "een boogschot" van hem verwijdert als voorbeeld het model van zijn drama figuur Andromeda ("De naam had mij bedwelmd, zelfs toen ik nog een kind was.”). Hij ziet deze vrouw nooit, maar zijn “ziel kent het geheim van haar vreemde trekken, lijn voor lijn". Weliswaar zijn er soms absurde pogingen om de realiteit onder ogen te zien; de schrijver voelt zich nog niet "vrij van de grote impulsen van aardse kennis". Maar deze pogingen mislukken. Hij “ziet” Andromeda alleen als haar huis door een blikseminslag in brand geraakt en zij in de vlammen sterft: een oude, krom gegroeide naaister.
De schrijver vernietigt zijn manuscript en verlaat de stad:" Ik weet niet waar ik heen ga.” Een vlucht uit of voor de werkelijkheid, is de positie van een esthetisch ontsnappingsmechanisme en wordt dus ook gekenmerkt door andere zelfexpressie van de schrijver zoals: "Ik tover voor alle armen en onderdrukten, voor vernederden en zij die beledigd zijn, voor allen die, in een vergane wereld, het hele zochten” ("Jahre und Zeiten"). En hij weet ook dat deze betovering vaak alleen gebeurt door de "kracht van het woord", en vaak was zijn taal een “Fata Morgana van de Klank" (Reinhold Schneider), zelfs door slechts een woordspeling. Wiechert echter bedriegt zichzelf daarover niet, dat hij niet alleen een tovenaar was, maar ook een betoverde, en "waarschijnlijk ten diepste betoverd".
Hij voelt, als hij het bos van de doden ziet, het concentratiekamp ervaart, "hoe de ijskoude zijn dromen verbrijzelden (...) en hoe slechts één in stilte en monsterlijk voor hem opstaat, wat hij vroeger graag met dromen en wensen opgesierd en aangekleed had: de naakte, genadeloze werkelijkheid (...)" ("Der Totenwald").

Maar hij trekt daaruit bijna geen consequenties. Het eerste boek dat Wiechert schreef na zijn gevangenschap is "Das einfache Leben”, een droomboek, waarin ik mij met vleugels boven deze vreselijke aarde verhief. Met dit boek spoelde ik mijn ziel schoon, waarmee ze was bevuild, bevlekt, vernederd en doodgemarteld. Met dit boek verdwenen de schaduwen en de doden, niet in het wezenlijke niets, maar in een glinsterend land van herinneringen en de transformatie. Met dit boek bouwde ik nog éénmaal een wereld op, nadat de aardse mij gebroken had of vreselijk verminkt was. Niet een echte, maar een mogelijke, en elke mogelijke wereld is ook een ware wereld ("Jahre und Zeiten").

Deze vergelijking vaan een mogelijke wereld en een ware wereld is een misvatting van de schrijver. Zijn "mogelijke" wereld, "het droomland, het eiland der zaligen, die (...) uit het bruine water omhoogkwam", zijn conceptie van het “eenvoudige leven", is weliswaar een “tegen wereld” tot "de “wereld van het bevel" van het fascisme, maar het is een utopia en moet een utopie blijven, de naakte, genadeloze realiteit, is niet overwonnen; de belangrijkste held van het "eenvoudig leven” trekt zich terug, en daarom kan hij die niet veranderen.
Hij houdt zichzelf en zijn wereld vrij van hun invloeden, maar dat is ook alles. De menselijkheid van dit "eenvoudig leven kan genoeg zijn om jezelf te beschermen tegen subjectieve schuld (en in deze zin, heeft juist deze roman gewerkt) maar dat is niet genoeg om in de wereld een zekere humanistische orde te creëren.

Als Wiechert in "Jahre und Zeiten" over zijn werk als onderwijzer schrijft, dat zijn leiderschap onvolkomen was en voor sommigen gevaarlijk is geweest, dan geldt dit ook voor het totale effect van zijn literaire werken, met name voor zijn latere romans.

Symbool voor de vlucht uit de werkelijkheid is voor Wiechert het eiland, zij het dat het een plaats in de realiteit vervult zoals in het "Einfachen Leben", en in de "Jeromin Kindern", zij het dat het fysieke en psychologische isolatie betekent. We vinden het eiland symbool in de romans "Die kleine Passion", "Die Magd des Jürgen Doskocil", in de anti- oorlog romans "Jedermann","Die Majorin" en "Das einfache Leben", in de late werken, "Die Jeromin-Kinder" en "Míssa sine nomine", evenals in de novellen en verhalen.

Bijna uitsluitend ontwerpt Wiechert "extravagante en stille personen" die in de wereld, zoals die is, hun plek niet kunnen vinden, zich terugtrekken of eruit gezet worden. Dikwijls blijven deze "buitenstaanders" ook wonderlijk kleurloos en zonder contouren; slechts een paar keer probeert Wiechert ongebroken, levenslustige mensen te tekenen. Hier zou de figuur van de proletarische vrouw van zijn naoorlogse drama "Okay oder die Unsterblichen" genoemd kunnen worden en misschien ook nog Lina Schönwald uit de in 1935 geschreven, maar pas postuum uitgegeven roman "Der Exote".

Meestal zijn ze zwak en vernederd zoals de groep kinderen, die in de "Kinderkreuzzug" uit de wereld van honger en oorlog wegtrekt om het Beloofde Land te zoeken, het land "Zonder Angst". Tot de zwakken en de vernederden behoort ook de gekwelde leraar in "Stromaufwärts sozuzagen", het in diepe angst vertwijfelde, gekwelde kind in "Chuchollek",de de "Christus-bauer" uit de "Man im Osten", een kort legendeachtig proza stuk dat niet vrij is van een donkere mystiek.

Geisoleerd leven ook de teleurgestelde en de tekort gekomen Caesar Domagalla, de zielige postbode uit "Der Emigrant von Wriezen", die een groot deel van zijn levenskracht verspild, om de "stijl van een eenzame Grandsigneur", na te bootsen, die het desalniettemin weet te verhinderen, dat uit de botsing met de grote wereld de smet van de spot op hem valt. Ook Atli, der Bestmann behoort tot de teleurgestelden die zijn teruggekomen, naar de gelijknamige vertelling, uit het verhaal met dezelfde naam, een belasting ambtenaar die jarenlang droomde van het grote avontuur, en het uiteindelijk vindt en, gefascineerd door de grote ruimte ("Hoever dat is en waar het allemaal vandaan komt"), in de jungle van de Amazone verdwijnt.

Het eiland symbool omvat ook de groep van andersdenkenden, die, vanwege hun anders zijn afgewezen en vervolgd worden door de wereld of zich terugtrekken uit de wereld. Het zijn mensen zoals Christoph von Soden, een Pruisische officier die, als een bespot en belachelijk gemaakte buitenstaander, als "Hauptman van Kapernaum is uitgekozen, omdat hij in een kerkdienst zo door een Bijbelwoord geraakt wordt, dat hij een schandaal veroorzaakte. Bij degenen wiens uittocht door hun verschillende manier van denken is geconditioneerd, behoort ook Andreas Niederlechner, wiens overtuiging dat men niet mag doden, hem isoleert en gehaat maakt bij allen, die de aan de massa hysterie van de oorlog bezweken zijn. Vasudeva ("De Witte Buffel") en de rechter in het gelijknamige verhaal raken geisoleerd, omdat zij te midden van een wereld van geweld, ongerechtigheid en terreur recht eisen, recht voor de gewone man, de verzoening van een onrecht dat hij moest lijden. Eli in de "Gebärde" en Jodokus in "Mannlein" worden verbannen, want ze zijn in de ogen van de wereld "anders".

De socio-kritische relevantie van het eiland symbool is verschillend in het werk van Wiechert. Ze komt daar nauwelijks voor, waar de gedwongen of vrijwillige Exodus van zijn helden leidt tot een ontsnapping naar een utopische tegen-wereld, waarin de innerlijke en uiterlijke wereld lijken samen te vallen. Het eiland motief heeft in romans zoals "Die Magd des Jürgen Doskocil", "Das einfache Leben", "Missa sine Nomine", en in de "Jeromin-Kindern" ook daarom volledig of overwegend zijn maatschappij kritische functie verloren, omdat de contra-wereld vanuit een humanistische positie is ontworpen, maar uiteindelijk te exclusief is door de positie van een romantisch anti-kapitalisme.

De vlucht van de centrale figuren van deze werken naar de veiligheid van de grote stilte, in een natuurlijk geïnternaliseerd bestaan is een ontsnapping naar een wereld die voorbij is" (Herzog), waarvan de patriarchale orde wordt geïdealiseerd en getransformeerd. In 1926 had Wiechert in de "Knecht Gottes Andreas Ny1and" nog kritiek op de neiging om "te spreken tot de hongerigen: "Mopper niet, God weet wat er goed aan is." In 1950 heet het in de "Missa sine nomine":"In de wereld zou er orde moeten zijn, niet heersend maar dienend, maar ze wilden in de oude orde blijven.
Daar, waar de schrijver afstand neemt van het droomland van een mogelijke wereld, behoudt het eiland symbool zijn progressieve sociaal-kritische functie, op voorwaarde dat het duidelijk wordt waarom de terugtocht uit de wereld begon, waartegen het daarin geuite protest is gericht, en op voorwaarde dat dit protest gebaseerd is op een generaal conflict.

Dat is het geval, wanneer Wiechert zich verstaat met de vraag van oorlog en vrede, wanneer hij het "broze" van het burgerlijke tijdperk uiteenzet, dat "zich gemakkelijk uitgeeft voor een morele orde zonder het te zijn of zonder dat nog geworden is te zijn" ("Jahre und Zeiten"), en wanneer hij bij de cumulatie van het inhumane, met het fascisme, afrekent.

Weliswaar heeft ook Wiechert zich in zijn eerste romans b.v."Der Walde" en "Der Totenwolf", niet helemaal vrij kunnen houden van nationalistische, oorlog verheerlijkende elementen. Maar in de latere werken verkondigt hij vanuit het standpunt van het burgerlijke pacifisme uit de oorlog, waarin "het onvervangbare en in millennia pijnlijk gewonnene", "het respect voor de heiligheid van het leven", "onherroepelijk" verloren gaat. Hij ontneemt de kerken, die de oorlog goedkeurden, het recht "om zichzelf Christelijke Kerken te noemen", en roept de mensen op om zich los te maken van deze kerkelijke band en zijn beslissing in het aangezicht van Christus of de stichters van zijn godsdienst uit te spreken, in plaats van in het gezicht van zijn pastor", die de wereldse orde "in plaats van Christus orde op de troon heeft gezet ("Jahre und Zeiten").

Wanneer Wiechert's centrale karakters zich niet in een wereld in kunnen voegen, die met de massamoord van de oorlog- kunnen leven, dan weerspiegelt dit ook een artistieke legitieme vorm van protest. Uitgestoten voelde de eenarmige herder in de "Kinderkreizzug" zich, die terugkeerde uit de oorlog, waar daarbuiten God werd dood geslagen en die hij ook niet thuis vond, in een land, "waarin de mens werd gewogen door de kracht van zijn armen" en de boer "hem met tegenzin de helft van het loon betaalde." Zo sterk wordt zijn haat tegen de bestaande orde en hun vertegenwoordigers, dat hij "in zijn leven alles verachtte, behalve de hond, omdat wanneer hij in diens ogen keek, het hem geen pijn veroorzaakte." "In een daad van solidariteit voor de hongerende kinderen, die tegelijkertijd het rebelleren tegen de bezitters, zijn meester is, vindt de herder het geloof terug, dat ondanks alles moreel handelen mogelijk is en met dit geloof ook geloof in God.

Consequenter, vanwege minder symboliek is de maatschappij kritiek in de roman uit 1931 "Der brennende Dornbush" Voor de knecht Andreas Niederlechner heeft de morele wet voorrang boven wet van de staat en het gebod van de geassimileerde kerk: hij vlucht uit de wereld in eenzaamheid, omdat de oorlog hem zal dwingen te doden. Hij handhaaft dit protest, ook na gevangen te zijn genomen en in dienst gedwongen is op bevel te doden. Dit protest blijft hij trouw, vrij van schuld, doodt hij niet. Als tegen zijn wil een voortijdig gelost schot van zijn geweer één van de vijanden treft, verlaat Andreas de volgende nacht de oorlog.

"Op vragen en bedreigingen in het ziekenhuis, voor de krijgsraad, en in de gevangenis had hij geen ander antwoord dan het gefluisterde: "God wil het niet meer...." Uit de wereld die beveelt te moorden is geen gedeeltelijke terugtrekking mogelijk, maar alleen een totale. Anders kan schuld niet worden vermeden.

Twintig jaar later, zoekt Andreas naar de ouders van de gedode soldaat. Hij wil de moord, die als onbedwingbare last over zijn leven ligt verzoenen, door afstand te doen van zijn eigen zoon. «Men kan geen mensen weggeven als een sjaal of een glas" antwoordt de andere vader hem. En tenslotte zegt hij "Broeder" tot Andreas en geeft de vermoeide man een plaats bij het vuur."

In de "Brennenden Dornbusch" is er geen schijn oplossing zoals in de "Kinderkreuzzug": Andreas trekt zich terug in de eenzaamheid. Het consistente gebruik van het eiland-symbool versterkt de samenleving-kritische verklaring. Het protest van Andreas Niederlechner tegen de wereld van de bevolen moorden is een onmiskenbare waarschuwing en herinnering van Wiechert en is voor zijn tijd een uniek protest.

Ernst Wiechert is niet in staat geweest om tijdens zijn leven het inzicht te krijgen dat hem in staat zou hebben gesteld om de wetmatigheden van de maatschappelijke werkelijkheid te doorzien. Maar zijn sympathie was voor "hen die vernederd en beledigd waren", en hij stond kritisch tegenover de klasse waarin hij zich had opgewerkt. Beide kunnen ertoe hebben bijgedragen dat hij niet bang was om politieke fouten te maken en voorzover hij ze kon herkennen, te corrigeren, en dat hij zijn best heeft gedaan zich te bevrijden van de anti communistische vooroordelen van de heersende klasse.

Wiechert ziet de klasse bewuste arbeider niet, hoogstens de anarchisten, die hij af en toe portretteerde als een randfiguur in zijn romans. Maar zelfs in zijn problematische vroege werken toont hij begrip voor het fundamenteel nieuwe. Zo beschrijft hij in de "Knecht Gottes Andreas Nyland" over "het huis van de twintigste eeuw":"Het huis takelt af, de plafonds zakken naar beneden, de muren vertonen scheuren. Maar ieder heeft zijn woning. Er zijn zeer prinselijke en zeer sombere woningen in dit huis. En er is haat, zelfs moord om de beroemde plek in de zon. En uit de kelders komt er zo nu en dan één, met een vod van het oude bouwplan in de hand. "Zie hier!" zegt hij. Het is ja een een ander huis geworden, dan het had moeten zijn. Wij willen het afbreken en ook de fundamenten vernietigen, want die zijn ook verkeerd. En wat doen jullie? "Een goddeloze", schreeuwen jullie. "Een krankzinnige!" Ja, jullie willen niet nogmaals bouwen, jullie willen niet dakloos zijn."

De anarchistische schoenmaker in de "Totenwolf", een figuur die Wiechert later in de "Jeromin Kindern" herhaalt, laat hij zeggen: "Zij komt, broeder, de tijd! Ze komt eraan! Weet je hoe het voorbij de grens toegaat? Daar is zij! De de ketenen zijn gebroken, en de Rode Ster is herrezen, weet je, net zoals boven de stal in Bethlehem, en onze ogen zien hem, ja, zij zien hem, en wanneer zij haar bij ons verbranden met een gloeiend ijzer!"

In twee werken, de legendarische "Advent der Toten" (1931) en de bekroonde novelle "Der Hauptmann van Capernaum"(1928/29), zijn de vragen van een fundamentele vernieuwing van de samenleving het centrale probleem. Als gelijkenis is de uitspraak van de "Advent der Toten" te begrijpen. De dood van elf miljoen soldaten in de Wereldoorlog heeft alleen zin, wanneer de vrede is verzekerd, en die is nog lang niet bereikt, "zolang de panters nog niet bij de lammeren liggen, en zolang de rijken niet knechten zijn om de last van de armen te dragen." Maar geen van de rijken wil hun plaats in de zon opgeven. Voor allen had Christus de vorm aangenomen van een dienaar, verdedigt zich iemand, niemand zou het zo willen doen als Hij. Ook het bittere antwoord van de doden dat Christus bij hen is en dat ook Hij wacht op vrede, dwingt niemand te veranderen: "Tot het eerste hanengekraai, gingen de soldaten van huis naar huis, maar ze kregen de vrede niet."

Meer geaccentueerd en consistent en niet te missen in de werken van Wiechert is de uitspraak van de "Hauptmann von Kapernaum." Zijn "Testamentsdwaasheid" heeft Christoph von Soden buitenspel gezet omdat: "God kwam pas na de koning, en na God kwamen de rode generaal strepen." Het isolement waarin hij terecht komt, scherpt zijn blik voor een wereld die hij allang heeft geaccepteerd. "Zolang de kapitein het zich kan herinneren was deze ranglijst er, het diner in de de winter, het regiments bal, de grote inspectie. Alle meningen waren net als het uniform dat je droeg: schoon, streng, met acht knopen. Joden waren onrein, socialisten gespuis, burgers een mislukt product van de zesde scheppingsdag." Hij kent zijn relatie met deze wereld en met de mensen van zijn kaste: "Ze waren voor elkaar vreemder dan volkeren."

Jaren later valt Soden, onder de gevangenen, die worden weggeleid voor hun executie, "een rustig, trots en stralend gezicht op". Hij ziet in deze revolutionair de man die Christus uit Kapernaum met het woord "u geschiedde naar uw woord" en helpt hem, die vertrouwen heeft in de toekomst, te vluchten.

Als Soden de plaats van de gevangene inneemt, weet hij nog niet dat er geen uitweg is uit de machinerie van terreur.- Hij neemt de dood van de revolutionair op zich" ...men zal het merken, onderzoeken...zij zullen het verbergen willen, maar het kleine licht van mijn dood zal niet gedoofd worden...het zal branden..."

Het anders zijn, het psychologische isolement, dat hier de inhoud van het eiland symbool is, leidt ook in andere werken van Wiechert tot anders te handelen. Corvette kapitein A. D. Thomas van Orla, in het boek "Einfaches Leben" verlaat, wanneer hij zich van de oorlog en de "God van de oorlog" afkeert, eveneens de intellectuele posities van zijn klasse en kaste. Maar hij blijft in een "wereld die was"; de kapitein van Kapernaum echter komt in een nieuwe, in een echte wereld.

Het inzicht te geloven dat het toekomstige pas het leven is, en dat door sociale vooruitgang en alleen door strijd te winnen is, werd door Ernst Wiechert in geen van de volgende werken meer opgenomen; zij werd losgelaten en schijnt te verdwijnen. Slechts één zin in zijn laatste memoires "Jahre and Zeiten" laat zien dat dit inzicht niet vergeten, maar onderdrukt is.

De terreur van het fascistische regime tegen "Anders denkenden en anders geaarden" klaagt Wiechert, bedekt, maar ook open, zonder voorbeelden aan. Zonder concreet te zijn gebeurt dat reeds in 1932, in de "Gebärde". Het is het verhaal van Eli Kaback, de "enige Jood in onze k1as"die wordt vervolgd, gemarteld en misbruikt, " een machteloos dier onder de glinsterende ogen van jonge wolven." Hij wordt in de dood gedreven, "tien jaar na de de schooltijd, toen onze jaargang elkaar ontmoette bij een jubileum", waar hij zonder te zijn uitgenodigd verscheen. "(...hij dacht waarschijnlijk dat wij ook gestopt waren om als jonge wolven te leven." Niemand reageert, als de grootste man in bonus onder hen de Jood verdrijft met dezelfde cynische minachting voor de mensheid als tien jaar geleden, en met één enkel gebaar elke menselijke daad en reactie uitdooft. Er waren tijden, "(...) waarin voor een burgerman meer moed nodig was over Lassalle met respect te spreken, dan een leeuwenkooi binnen te gaan".

Wiechert weet: het komt van ver. De mensen schenders, die hij in 1938 in Buchenwald leerde kennen, hadden hun voorgangers en ook zij waren het die hier niets over zeiden. Zelfs voor 1933, bestonden er slijmballen, die de anderen dwongen, om "drie stukken toiletzeep op te eten"; al voor 1933 stonden anderen daarbij of zwegen daarover.

In 1932 heeft Wiechert dit korte verhaal voor een prijsvraag ingezonden. In 1935 wilde hij haar in het eerste deel van zijn autobiografie, "Wälder und Menschen" opnemen, maar moest daar van afzien.

In mei 1933 verscheen in "Westernanns Monatsheften" Wiecherts vertelling "Das Männlein". Ook hier gaat het opnieuw rond de gedwongen exodus van een"anders geaarde", Jodokus is echter geen Jood, hij is de zoon van een burgerman die staat voor zijn reputatie, een volledig door de wereld geadopteerde meester ambachtsman. Maar het overgevoelige kind krijgt "gezichten". Dit is voldoende om de jongen en zijn familie in de ban te doen. De staat met zijn instelling, de school, de kerk en de buren verachten het anders zijn, en verdringen het.

Kon het tijdsbestek hier nog over het hoofd gezien worden, zo was dat in het verhaal van "Der weisse Büffel", geschreven in 1937 en "Von der grossen Gerechtigkeit" niet langer mogelijk. Ondanks de legendarische elementen mag niet verkeerd begrepen worden, dat Wiechert twee jaar eerder, in zijn toespraak voor studenten uit München over ' Gewalt und Macht' en 'Recht und Unrecht' op een manier prak, die slechts als een scherpe kritiek op de fascistische tirannie kon worden begrepen. Dat stuk is ook nooit gedrukt; tijdens de Nazi tijd werd het alleen gepubliceerd door lezingen en transcripties.

Onverschrokken eist Vasudeva van de heerser het recht van de armen aan wie onrecht is aangedaan. Ook waarschuwingen schrikken hem niet af: nog nooit heeft een arme het recht gewonnen tegen een rijke, en altijd is het graf gemakkelijker te vinden dan het recht. Het cynisme van de heersers, niet het recht, alleen terreur bouwt het rijk, houdt hij echter vol, dat het recht meer is dan een "droom van de armen", "een heimelijke boei voor de hand van de machtige". Het recht is karakteristiek voor de mens, "want recht is alleen onder de mensen."

Als het recht wordt opgegeven, dan wordt ook de mens opgegeven. In het belang van de wet moet de mens de schrik voor geweld overwinnen: "Je kunt mij niet dwingen, je kunt mij slechts doden."

Het verhaal is nog onder een andere gezichtspunt voor de analyse van de tijd kritiek van Wiechert informatief. Vasudeva heeft niet altijd het geweld tegenover de geweldloosheid gezet. Wanneer hij de eerste keer onrecht meemaakt, antwoordt hij met de "macht van het zwaard". Maar deze oplossing wordt verworpen. "Het gaat niet gemakkelijker voor hem (....), die macht en rijkdom in zijn handen draagt. En het gaat nog moeilijker voor hem die het bloed in zich moet dragen. Omdat hij vergeet dat we zonder dit toch al zoveel te dragen hebben, dat onze knieën wankelen: het leven...."

Pas na de ervaring van de infernos, de onmenselijkheid, het geweld en de wetteloosheid, pas na de "Totenwald" weet Wiechert, dat de redding van de mensheid niet "van de mensheid en de menselijkheid en van jezelf" afhangt, maar "alleen van het geweld", "weliswaar het geweld van de Goeden, maar toch van het geweld" ("Jahre und Zeiten"). Maar hij bouwt deze kennis niet meer op in zijn wereldbeeld. Hij blijft doorgaan, zijn rijk van liefde te leren dat alles omvat, "zelfs het onvolmaakte, de dwaling, het verkeerde"("Jahre und Zeiten").

Slechts in een paar werken maakt Wiechert duidelijk, hoe schuld moet worden gecompenseerd, zodat een nieuw begin mogelijk is. Bij benadering laat hij dat zien in de "Ernstige Komedie" "Okay oder Die Unsterblichen", waarin hij met hen die meelopen met de conjunctuur afrekent, die al weer naar de belastingen grijpen, die niets bijgeleerd hebben en wiens bruine verleden steeds weer door de dunne laklaag van de snel aangenomen "democratie" schijnt. Het verste in de zin van het maatschappelijk noodzakelijke, gaat Wiechert in het verhaal "Der Richter" (1946), waarvan het concept volgens een notitie in zijn gevangenis dagboek al op 19 juni 1938 ontwikkeld is. Net als in "Tobias", het in 1933 gepubliceerd verhaal over een moord behandeld voor een veemgericht, gaat het ook hier om de moord op een communist dat werd gezien als een daad voor het Vaderland", en niet als een misdaad. Voor de rechter is er echter geen relativering van het recht. De moord blijft voor hem, een misdaad om te onderzoeken en te vergelden. Wanneer de fascistische rechtbanken weigeren een aanklacht in te dienen, gaat de rechter met de moordenaar, zijn eigen zoon, naar Het "laatste gerecht", naar de ouders van de vermoorde. De zoon emigreert en de rechter legt zijn ambt neer. "Waar een rechter moet zijn (...), moet ook recht zijn. En waar rechtvaardigheid zal zijn, zal recht gesproken worden. Maar waar geen recht gesproken wordt, daar is er geen ruimte noch voor recht, noch voor een rechter."

Het eiland symbool, de ontsnapping uit de wereld, heeft hier een duidelijk sociaal-kritische relevantie, het is rebellie tegen de fascistische onmenselijkheid. Bescherming van de menselijkheid is ook niet mogelijk voor het individu, zolang hij nog onderdeel is van deze wereld van legale terreur. "Innerlijk" verzet is niet genoeg; hij moet zich met een daad van extern protest verbinden.

De sterkste nagalm na de vernietiging van het fascisme legde Ernst Wiechert vast in zijn boek "Der Totenwald". Hij beschreef zijn ervaringen in het concentratiekamp Buchenwald 1939. Het manuscript werd in de tuin begraven en in 1946 gepubliceerd door een Zwitserse uitgeverij. Het jaar van het ontstaan kan verklaren waarom in "Der Totenwald" veel inzichten en zelf correcties afwezig zijn, die wel in "Jahre und Zeiten" te vinden zijn en waarvan sommige terug te voeren zijn op de latere gesprekken van Wiechert met zijn vriend uit Buchenwald, de communistische Walter Husemann.

In "Der Totenwald" mist het latere inzicht dat niet "de opvoeding van het menselijk ras" alleen de terugval in barbarij kan voorkomen, maar alleen het geweld van de goeden. De afschaffing van de voorwaarden die het fascisme, veroorzaakten is voor Wiechert het "geweld op zich." Hij ziet de klassen kwestie niet in de "rassenkwestie", ja, hij ziet de klassen kwestie so wie so over het hoofd.

Ondanks de verkeerde inschattingen en verkeerde beoordelingen, heeft het boek onmiddellijk na de nederlaag van het fascisme, het bekeringsproces van veel van de Duitse burgerlijke bevolking beinvloed en geholpen hun eigen dwaalweg te vinden: niet alleen omdat Wiechert hen de horror van de fascistische terreur "in de ziel heeft gebrand", de brutaliteit van een systeem dat niet alleen mensen fysiek vernietigen wilde, maar ook het menselijke in hem; niet alleen omdat de schrijver de schuld van de zwijgers onthulde maar ook omdat hij liet zien wat en wie hem bij het overleven hielpen: de solidariteit, het mededogen, die socialisten en communisten hem bewezen.

Met alle respect, Wiechert spreekt over de strijd van de Duitse arbeidersklasse, van hun lijden en hun uithoudingsvermogen, die groot genoeg was om ook hem mee te dragen: "En als Johannes vertwijfelde of wilde wanhopen aan zijn volk, dan hoeft hij alleen maar jouw en jouw soort te gedenken. Niet de grote van wet of wetenschap, niet van de adel of de uniformen, niet van schrijvers of sprekers. Maar alleen de gewone man die zo is, als jij was. Zoals Jozef was, zoals honderden waren die daar zijn leven ondersteunden en vasthielden. Jullie waren de dapperen onder de miljoenen lafaards, jullie dragen en droegen jullie lot drie en vier en vijf jaar lang, en jullie hadden nog kracht genoeg, om hen de hand te schudden die op de rand van de afgrond stonden."

Hij wilde ook bedanken, en wel in het bijzijn van de hele wereld, zegt Wiechert in het nawoord van de "Totenwald", dat hij dit boek heeft geschreven, "De doden ter nagedachtenis, de levenden om zich te schamen en de komenden ter maning". En deze dank, spreekt hij ook uit, na de nederlaag van het fascisme, in een "toespraak voor de Duitse jeugd": "Tientallen jaren van lasten, honger en kwelling, heeft de Duitse arbeider gedragen, oorlog en vrede, maar nooit heeft hij een zwaardere last gedragen als in deze twaalf jaren. Nooit ook een eervollere, en geen hand van een donkere of lichte toekomst, zal deze onvergankelijke glans van zijn voorhoofd wissen. Hij was het die mijn leven redde in het kamp van het Totenwald. Hij was het die in een onvergelijkelijke kameraadschap, hem die op het punt stond in te storten, met een tederheid van hart die mij nog steeds aangrijpt, verraders, socialisten en communisten, zowel de een als de ander, en Samaritanen, zowel de een als de ander, zich neerbogen en de wonden wasten, terwijl de anderen wegkeken doorliepen.

De wereld die Wiechert zich na de Eerste Wereldoorlog geschapen had, werd verpletterd in de "Totenwald", en het beeld van God had een sprong gekregen, "die nooit meer zou genezen". De schrijver kon geen nieuwe wereld bouwen, hij kon alleen maar moeizaam proberen de brokstukken bij elkaar te rapen. Hij had niet als anderen vanuit zijn innerlijk aan "stille bronnen", gezeten, toen wetteloosheid, geweld en onmenselijkheid heersten, maar hij ging naar deze stille bronnen toen het nieuwe werd gebouwd.

Index