Het dienstmeisje stond nog een ogenblik daar, de ogen door het raam op de velden gericht, waarover de sneeuwjacht ging. Er kwam veel in haar gedachten, wat zij nog had kunnen zeggen. Van de vele oogsten waaraan zij had meegeholpen, van de vele emmers melk, die zij gedragen had, van de vele kalveren, die zij had grootgebracht. En dat op een grote boerderij twee handen meer zijn dan alleen maar handen, wanneer zij onbaatzuchtig voor dit alles hadden gewerkt. En dat een mensenhand niet altijd alleen met geld is te betalen. En misschien had zij ook kunnen zeggen, dat de jongste zoon van de boerderij eigenlijk naast haar had moeten staan, voor de zware eikenhouten tafel, waar achter zojuist hard geoordeeld werd.
Maar dan had zij toch maar gezwegen. Maar langzaam ontstond een diepe rimpel tussen haar ogen, en haar blik, die zich afwendde van de velden, keerde zich nog eenmaal naar de boer en de boerin. Een blik, die ontweken en niet beantwoord werd. En bij het weggaan, had zij achteloos gezegd, dat zij dezelfde avond nog zou vertrekken.
Nu, in de schemering, wanneer zij de laatste koe gemolken had, was het tijd om te vertrekken. Maar zij bleef nog zitten, haar voorhoofd geleund tegen de warme flank van het dier, omgeven door de geborgenheid van de stal, achter wiens muren het donker was en de verstoting. Van de hooizolder werd hooi naar beneden gegooid, en zij wachtte nog tot voetstappen de ladder waren afgekomen. Er kon nog een wonder gebeuren op de eerste Advent. Er kon een licht opgaan in de duisternis, een kamer kon op de grote boerderij voor haar in gereedheid worden gebracht, waar zelfs de hond een hok had en een schotel met voedsel gereed stond. "Lieve God", bad zij bij het lichaam van de koe, "laat er voor mij een wonder gebeuren, uw arme en zondige dienstmaagd..."
Maar de voetstappen gingen naar de staldeur, en een beschaamde stem zei: "Je moet het nu inzien, dat het niet anders kan...
Zij antwoordde niet, en toen klonken de stappen al op de binnenplaats en een verre deur sloeg dicht. Het klonk erg hard, waarschijnlijk onbedoeld, want het waaide hard over de donkere velden, en zo gebeurde het dat ook de echo in het hart van de dienstmaagd hard klonk, en dat ook daar een deur dichtviel. Weliswaar bleef zij nog een ogenblik zitten, omdat het dier aan haar voorhoofd vol rust en geduld was, en omdat het haar niet gemakkelijk afging, van de dieren te scheiden, waarvan vele onder haar handen groot geworden waren. Maar toen stond zij toch op, schoof de emmer ter zijde en ging rechtstreeks naar boven, naar haar kamer, waar zij zich omkleedde. Een tas met haar geringe bezit liet zij bij haar bed staan. Zij zou het nu wel niet meer nodig hebben.
De weg naar de dominee was wel een mijl (een Duitse mijl was 7,55 km) ver. De weg liep over heuvelachtige velden, met misvormde bomen op de kale hoogten, en daarna langs de rivier, die achter muren van riet murmelde, en dan door het dennenbos, waarin het zo stil was als in de kerk. Een goede weg, die zij dikwijls in de zomertijd, was gegaan, wanneer de koekoek boven de akkers riep en de rogge halmen die zich sloten over hen die alleen wilden zijn onder de sterren met de heimelijkheid van hun verboden liefde. Maar nu een moeilijke weg door de jachtende sneeuw, ver weg van het licht van de boerderijen, zowel links als rechts.
Zij kende de dominee niet, en zij ging naar hem, omdat zij hem niet kende. Zij wist alleen dat hij nog jong was en met een vrouw van adel was getouwd. En dat er veel feestelijk leven in zijn huis was, muziek een religieuze spelen, en dat de streek geen aanstoot nam aan zijn vrolijke wereld gelijkvormigheid. En zo had zij gedacht, dat er wel een milde rechter achter deze vreugde wonen moest in plaats van een strenge vermaner met witte haren.
Zij zag de vele verlichte ramen in het grote huis, zag de schaduwen achter de gordijnen en hoorde dan veel instrumenten feestelijk tezamen klonken tot een zachte aanbidding, die langzaam steeg en zonk. Zij zat op de koude stenen trap, haar hoofd tegen de houten deur geleund, en hoorde toe. Het was alsof het hout beefde onder het geluid, dat het huis vulde, net als een viool, en alsof zij met haar oor aan de deur leunde van hemelse zalen, waarin de troost werd toebereid voor de donkere wereld met zijn veelvoudige nood.
Haar hand was nu rustig toen zij de klopper met een oud wapen, op de deur bewoog, en ook haar stem sidderde niet, toen zij het meisje vroeg, de dominee te roepen.
Nu waren de gasten juist zover om plaats te nemen in de zaal, die een klein toneel had, waarop de drie kinderen van de dominee met enige jonge helpers een kerstspel wilden uitvoeren, en het was natuurlijk dat de dominee boos was over de onverwachte onderbreking en eerst niet wilde reageren. Maar toen schaamde hij zich een beetje, omdat de deur van een dominee toch niet gesloten mag blijven, en gaf opdracht dat men dan zonder hem maar moest beginnen, omdat het spel hem toch wel bekend was, en beloofde, na een korte tijd weer terug te zijn. Toch opende en sloot hij de deur van studeerkamer harder dan nodig was, en toen hij op het eerste gezicht de toestand van de dienstmeid herkende, werd hij woedend en sprak haar met harde woorden toe, of zij misschien na haar verspeelde Mirtekrans bij hem kwam.
De dienstmaagd was opgestaan en zag hem zonder angst in de ogen, als een mens, die bereid is het noodzakelijke te verwachten, maar toen kon zij niet verhinderen, dat haar ogen zich keerden naar het kruisbeeld, dat boven het bureau hing, en daarna zwijgend terugkeerde naar het gezicht van de dominee. Zij had mijnheer de dominee alleen maar willen vragen, zei ze toen met haar donkere maar bescheiden stem, dat hij de ongeborene in haar lichaam doopte, omdat het waarschijnlijk aan tijd en gelegenheid zou ontbreken, om dat tussen de geboorte en de dood te doen.
Zij hield onder de blik van de dominee stand, die haar nu zonder begrip opnam, en voegde alleen toe dat een nooddoop alleen toegestaan is, wanneer een ongedoopt leven verloren is voor het eeuwige leven.
Waarom zij dan niet wilde wachten, vroeg eindelijk de dominee, tot het kind geboren is? Het kind zal nooit geboren worden, antwoordde de dienstmaagd heel stil.
Nu begreep de dominee eindelijk, wat hier gebeuren moest, en omdat hij nog jong was en zonder aanvechtingen in een geacht en verzekerd leven was binnengestapt, zo was het natuurlijk, dat hij opnieuw woedend werd over de vanzelfsprekendheid, waarmee hier een doodzonde aan hem werd voorgelegd. "Jij zondig mens", zei hij, "weet jij waarover je het hebt en wat jij verlangt?"
Maar de dienstmaagd, alsof zij verkeerde in een andere wereld, waar de menselijke taal niet geldt, herhaalde slechts met dezelfde woorden haar verzoek. En toen de dominee "Nee!" zei, "Nee en nogmaals nee!", keerde zij zich stil naar de deur, opende die en ging met gebogen schouders naar buiten op de gang.
Nu opende zich op hetzelfde ogenblik geluidloos de tegenover gelegen deur, en de vrouw van de dominee trad stiekem uit de verduisterde zaal, om naar haar man te zien. In de deuropening verscheen nu de schemerende donkerte van deze grote ruimte, met de vele mensen, die met de rug naar de deur zaten, en op de verhoogde en zacht belichte achtergrond de kinderlijke opgebouwde hut onder de coulissen van een besneeuwd bos. Op de drempel zat een oude man, klein en dorstig, verkleed als kind. Binnen de hut echter, naast de verhoogde kachel, hield de maagd het kind in haar armen en wiegde het langzaam heen en weer, intussen stond er een rode ster boven het dak van de hut, en drie kleine pelgrims die alles vanaf de kant bekeken, ieder met een licht in de hand, watten in plaats van sneeuw op de jassen van de kinderen. En toen het kleine orgel met hoge en sidderende fluittonen het zwijgen onderbrak, hieven de pelgrims het licht naar boven, en hun zachte en schuchtere stemmen verenigden zich met een stille melodie, waaronder de hele zaal ontroerd scheen:
Wij dragen een licht in onze hand.
Wij zoeken de hut in het besneeuwde bos,
Wij zoeken het kind, dat heet vredevorst...
De dienstmeid eerst opgehouden door het onvermoede beeld in de geopende deur, stond nu volledig verstard, het schitterende schouwspel gade te slaan. Maar toen de stemmen zwegen en het orgel een klein intermezzo speelde voordat het tweede couplet werd gezongen, begon zij als in trance de ene voet voor de andere te zetten, eerst over de drempel, niet lettende op de tegen houdende hand van de vrouw van de dominee, en dan langs de andere kant van de zaal, steeds dichter naar het wonder in de hut en de menswording, die daar op kinderlijke wijze gestalte kreeg. Haar hoofddoek was over haar schouder gegleden, onder het sneeuw natte haar lichtte haar pijnlijk uitgeputte gezicht. De gasten, eerst twijfelend of hier iets gebeurde dat bij het spel hoorde, of iets dat levensecht was, ontdekten aan het plotseling zich verwarrende en daarna afbrekend gezang van de kinderen de waarheid, verhieven zich half van hun stoelen, en zagen nu, hoe de dienstmaagd bij de trap van het toneel stilhield, knielde, de gevouwen handen tegen de deur van de hut hief en dan haar voorhoofd op de planken legt, waar zij lang en bewegingsloos bleef liggen.
Het was erg stil in de grote ruimte, zo stil, dat het knetteren van de kaarsen werd gehoord en onder hen de drie pelgrims die in verwarring naar de knielende staarden. En eerst toen de dominee, daar naar zijn mening iets moest gebeuren, van over de drempel zachtjes naar het toneel ging, stond de dienstmaagd langzaam op, keerde haar veranderde gezicht naar hem toe, zag echter niet zijn enigszins hulpeloze uitgestrekte hand en zei hardop voor allen verstaanbaar, dat zij troost en nederigheid had ontvangen van de kinderen, die altijd wisten, waar een licht 's avonds licht brengt.
En daarna ging zij stil en door niemand tegengehouden de zaal uit, en het was velen te moede, alsof zich hier iets groots had voltrokken, hoewel niemand behalve de dominee wist, waarvoor zij gebeden en wat zij ontvangen had.
Index