Moeder zag dit allemaal wel, maar zij was ziek en oud en wist, dat ieder leven zich als een kluwen garen afwikkelt en de hand, die dit veranderen wil, slechts knopen en verwarring brengt. Zo liet zij de dingen gaan en dacht, dat de jaren zeker loon en straf zouden geven, zoals het ieder van de dochters toekwam.
Zij onderwees dan ook in de weinige dingen, die zij zelf had geleerd, en zo hielden zij zich in leven, waarin de drie dochters de hele dag breiden en de resultaten naar de huizen in Köningstad brachten om te verkopen. En omdat zij er allemaal lief uitzagen, stuurde niemand ze zonder loon weg, en zij hadden genoeg, om bescheiden te kunnen leven.
Toen moeder nu te sterven kwam en om haar doodshemd vroeg, knielden de drie dochters bij haar neer en weenden, dat zij nu alleen en verlaten achter zouden blijven. Maar moeder troostte hen, daar immers voor de armen de dood de beste vriend is, en vroeg haar oudste dochter een kleine doos uit de kast te halen. Zij opende die en zei: "Lieve kinderen, dat is nu het enige, dat ik jullie kan geven. Houd het in ere, want ik heb het van een oude vrouw gekregen, die veel verstand van toveren had."
En zij nam uit het doosje drie maal drie breinaalden, drie hiervan waren van goud en drie van zilver en drie uit ijzer. Die hield zij nu in haar trillende handen en zei: "Daar jullie mij alle drie gelijk lief zijn en ik jullie alle drie uit mij geboren zijn, daarom krijgt ieder van jullie een gouden, een zilveren en een ijzeren breinaald, en daarmee moet je nu voor je leven geld verdienen zoals tot nu toe."
Toen bedankten de zusters onder tranen, maar de jongste zuster keek stiekem naar de gouden en zilveren breinaalden van de anderen, en zij meende, dat moeder haar gift ook wel anders had kunnen verdelen.
Moeder begon nu moeizaam te ademen, en eindelijk zei zij tot haar jongste dochter:"Lief kind, jij kunt voor mij toch wel vlug een paar handschoenen breien, want de dood raakt mij aan, en mijn handen zijn al koud."
De dochter wilde dit graag doen, nam de nieuwe breinaalden, en voordat het de kaars was uitgebrand, schoof zij de handschoenen over de handen van haar moeder. Toen bedankte moeder haar, hield haar handen nu stil en ademde voor zich heen. Na een poosje echter zei zij tot de tweede dochter:"Lief kind, je kunt voor mij wel snel een paar kousen breien, want de dood is nu dichterbij gekomen, en mijn voeten zij al koud. Toen weende de dochter zeer, was echter graag bereid dit te doen, nam de nieuwe breinaalden, en voordat de kaars was uitgebrand, trok zij moeder de kousen aan.
Toen bedankte moeder haar, lag stil en heel vredig daar, maar toen sloeg zij nog eenmaal de ogen op, keek glimlachend naar de tweede dochter en zei: "Lief kind, jij was nu toch wel weer een beetje te snel zoals altijd, want mijn voeten zijn alweer koud." Toen opende de oudste dochter haar kleed, pakte de voeten van moeder en warmde die aan haar hart.
Toen glimlachte moeder nog eenmaal net als voeger en zei: "Zegen over je hoofd, mijn liefste kind!" En daarna strekte zij zich uit en stierf. Toen weenden de dochters zeer, en daarna wasten zij het dode lichaam en begroeven haar aan de bosrand achter hun hut en plantten een rozenstruik in de verse aarde.
En zij leefden verder, zoals zij altijd hadden geleefd, alleen was de oudste dochter het meest verdrietig, breide van de vroege ochtend tot de late avond, en zij werkte sneller als ooit tevoren. De jongste dochter dacht er dag en nacht over, hoe zij de drie gouden breinaalden kon krijgen, want zij was er niet blij mee een zilveren en een ijzeren in haar breiwerk te hebben. En toen er een jaar voorbij was gegaan, nam zij op een dag drie grashalmen in de hand, die een verschillende lengte hadden, ging bij haar andere zusters zitten en zei: "Lieve zusters, het komt mij voor, dat wij alle drie een beetje dwaas zijn, dat onze breiwerken er zo bont uitzien als een uitdragerij. Zouden wij er niet goed aan doen, dit zo op te lossen, dat een ieder van ons een juist werktuig had? De ene krijgt dan drie gouden breinaalden, de andere drie zilveren en de laatste drie ijzeren.? Wij hebben toch gezien dat zij alle drie goed voor het werk zijn, en waarschijnlijk heeft moeder het ook zo gewild, nu haar gedachten al iets verward waren in haar laatste uur."
Toen was de tweede zuster er direct mee accoord met haar gemakkelijke aard en meende, dat zij ook wel met houten breinaalden wilde breien, wanneer zij goed hun werk deden. De oudste was het er niet mee eens en waarschuwde de anderen, om aan de erfenis van de dode moeder iets te veranderen. Maar de jongste smeekte zolang met zoete en arglistige woorden tot zij tegen haar zin ermee accoord gingen. Toen verborg de jongste de grashalmen in haar hand, met de de uiteinden naar boven, en zei: "Wie de kortste halm trekt, de zal de gouden breinaalden krijgen, en zo verder op de rij af. En omdat ik geen geluk heb in mijn leven, zo zullen mij wel de ijzeren toevallen."
Toen trok de oudste zuster de kortste halm en de middelste de volgende, zodat voor de jongste de langste over bleef. En toen zij dat zag, drukte zij stiekem met de duimnagel haar halm in tweeen en liet nu het kortste stuk voorgaan, die korter was als de beide anderen. En zo won zij de gouden breinaalden. De tweede zuster was met haar zilveren breinaalden wel tevreden, en ook de oudste sprak niet tegen, maar zij keek haar jongste zuster een tijdje aan en zei toen: "Dat het je toch tot zegen mag zijn, lieve zuster!"
Dat verwarde de zuster, begon echter direct ijverig te breien, en prees de naalden, dat zij voor haar zwakke handen zoveel lichter zijn dan de anderen. Daarna bleef alles, zoals het geweest was, en er was ook geen toverkracht aan de naalden te ontdekken, behalve dat ieder werk sneller klaar was als daarvoor. Nu zaten de zusters op een zomeravond voor hun hut met hun arbeid, en terwijl hun vingers zich bewogen, keken zij over het bloeiende land, zagen in de verte de daken van Köningstad en luisterden naar de vogels, die hun avondlied zongen.
"Ach, wanneer moeder nog leefde...", zei de oudere zuster zachtjes en staakte voor een ogenblik het breien. Toen hielden ook de andere zusters voor een ogenblik met hun breiwerk op, maar toen begon de vrolijke zuster een lied te neurien, van meiden en scheiden en wederkeer, en langzamerhand vielen de beide anderen in, en het klonk zo lieflijk in de avond dat zelfs de vogels verstomden en luisterden. Ook een oude vrouw bleef staan en luisterde, en toen zij naar de drie zusters toeging, zei ze: "Jullie hebben mooi gezongen, en het heeft mijn oude hart goed gedaan, en vlijtig zijn jullie ook. Dat zie ik graag". "Waar komt u vandaan?", vroeg de vrolijke zuster en maakte op de bank plaats voor haar.
"Van heel ver weg, lieve dochter", antwoordde de vrouw en streek bewonderend over de zilveren breinaalden. "Dat moet licht werk zijn met zo'n mooie breinaald. O, en deze zijn zelfs van goud!. Dan zijn jullie zeker drie koningsdochters, die veroordeeld zijn om hier te zitten en te breien?" Toen lachte de vrolijke zuster en meende, daarop waren zij zelfs nog niet gekomen, maar wanneer u het zegt, dan wilde zij dat wel graag geloven.
"Wie weet, wie weet, lieve dochter?", zei de vrouw en trok haar dunne jas tezamen, alsof zij het koud had. En toen raakte zij nog eenmaal de gouden naalden aan en zei tot de jongste: "Wil jij wel voor mij met deze mooie naalden een jas voor mij breien, zodat ik het niet meer koud heb in de avondlucht?" "Ik zal er je ook rijkelijk voor belonen." "Loon hebben wij genoeg", zei de jongste dochter spottend, "en op je rug zou ook een huid van een ezel goed staan en genoeg warmte geven." Toen zagen de beide anderen, dat de vrouw een weinig mismaakt was, en zij schaamden zich voor het gepraat van hun zuster, en de vrolijke zuster zei, dat zij direct de volgende morgen eraan beginnen zou, alleen vandaag is de avond zo mooi.
Toen streek de vrouw haar bloeiende wangen en zei: "Wie vandaag verzuimt, heeft morgen gedroomd. Maar wie jong is, heeft geen geduld, en zo zal ik het jou later belonen." De oudste echter stond direct op, haalde nieuwe wol en begon aan haar arbeid. Maar nauwelijks had zij de eerste steken gebreid, zo groeide haar werk zo snel onder haar handen, dat haar vinger nauwelijks waren te volgen en zij ontdaan naar het wonder staarde, dat zich bijna zonder haar toedoen voltrok. Toen streelde de vrouw haar beide wangen, nam de jas uit haar handen, trok die aan en zei: "Zegen voor jou, lief kind."
En daarna stond zij op, knikte hen toe en ging over de weide weer terug, richting het bos, dat nu als duister en zwijgend daar stond. De zusters bleven verwonderd achter en spraken nog lang over de oude vrouw en haar vreemde woorden. Maar toen zij hun avondeten hadden klaar gemaakt en zij aan tafel gingen waarop zij hun breinaalden hadden neergelegd, verwonderden zij zich nog veel meer, zodat zij hun handen aan hun hart drukten en sprakeloos waren. Want zij zagen, dat van de naalden van de jongste alle steken waren afgevallen, zodat alleen de gouden naalden leeg op een verwarde knot wol lag. De naalden van de vrolijke zuster zaten weliswaar nog aan de steken, maar die zaten zo verward, dat het eruit zag, alsof er een kat mee had gespeeld en het zolang heen en weer gerold had, dat nog het begin noch het einde was te ontdekken.
Het grootste wonder was het breiwerk van de oudste zuster, want daar gingen de naalden snel en geluidloos op en neer, maakten steek na steek en lieten het werk onder haar ogen zo snel groeien, dat het werk in een mum van tijd klaar was, zo mooi, als had de grootste meesteres een jaar lang daaraan gewerkt.
Toen dachten zij alle drie aan de oude vrouw en herhaalden voor elkaar nog eenmaal al de woorden, die zij gesproken had, en de oudste zuster zei heel zachtjes: "Het lijkt mij, dat zij door moeder is gezonden."
Nu was de jongste nog bozer in haar hart, verloor de aardigheid aan het werk, omdat alle moeite ja tevergeefs was, en lummelde wat om, maakte schoon en dacht na, hoe zij de oude vrouw deze streek betaald kon zetten. En toen de oudste zuster dit een poosje had aangezien, bood zij haar de ijzeren breinaalden aan in ruil voor de gouden naalden, en zodra zij deze in haar handen had, verdween de betovering. Maar ook de jongste zuster moest nu goed haar best doen, want er kwam niets vanzelf uit haar handen, wat zij niet met haar eigen werk klaarmaakte.
"Dus lag het niet aan de naalden", zei de vrolijke zuster, "want goed en kwaad ligt steeds in het hart van de mensen". De beide andere zusters zwegen echter. Zo ging het een lange tijd, toen er een gerucht door de Köningstad ging, dat een jonge prins werd verwacht uit een ver land, die een vrouw zocht. Maar hij keek noch naar de mooiste vrouw, noch naar de rijkste, maar alleen naar de vlijtigste en de meest geschikte voor allerlei huiselijk werk. Want van de mooie en rijke vrouwen had hij zoveel ongemak meegemaakt, dat hij er voor zijn leven genoeg van had.
Ook de zusters hoorden dit bericht, en de vrolijke dreef er de spot mee en meende, zeker is de prins uit op de beste breister in het land, en er bestaat genoeg hoop voor haar beide zusters, eens een kroon te dragen. De oudste glimlachte nu op de eigen stille manier, maar de jongste stopte met haar werk en dacht over de woorden van haar zuster na.
Toen nu de prins was aangekomen met zijn grote hofhouding, vonden de zusters, zodra zij hun arbeid naar de stad brachten, allen in opwinding en verwarring, want de koningszoon had niet alleen de dochters van de groten beproefd, maar ook boden naar alle huizen gezonden, dat honderd jonkvrouwen zich dagelijks in de hal van de koning moesten verzamelen, zodat hij ze van aangezicht tot aangezicht kon beproeven. En er werd gezegd, dat hij met hen van de keuken naar de opslagplaats ging en vandaar naar de weefstoelen en vandaar naar de bijenkorven ging, om alles met eigen ogen te kunnen zien, wat zij konden.
Toen verwonderden zich de zusters, wat voor nukken in de hoofden van de groten omging, en de vrolijke werd steeds moedwilliger met haar grappen. Maar toen op een dag een prachtig geklede bode bij haar kleine huis aanklopte en haar vroeg, om de volgende dag in de hal van koning te komen, omdat de koning van haar grote kunstvaardigheid had gehoord, was het snel over met haar vrolijke grappen, en zij vroeg de oudste , maar alleen heen te gaan, omdat zij allen de goede roep zou kunnen redden, die de prins ter ore waren gekomen.
De zuster weigerde dit echter en liet niet na, tot zij de volgende morgen alle drie binnen traden in de heerlijke hal, hun breiwerk in hun handen en volkomen verward door alle pracht die hen omgaf. Toen zagen zij veel meisjes van hun leeftijd gebogen over breiwerk en haakwerk zitten en zagen dat de prins knap en vriendelijk was en van de een naar de ander ging, om hun werk te bekijken.
Nu had de jongste zuster 's morgens gevraagd, de ijzeren breinaalden te mogen houden, en toen de prins nu bij haar kwam en zijn vreugde uitsprak, ook de drie zusters te zien, van wiens vlijt en zedelijkheid de stad vervuld was, gebeurde het wonder, dat onder hun handen de steken net zo snel gingen als op de avond, toen de oude vrouw de breinaalden gezegend had. Toen bleven de prins en zijn begeleider sprakeloos staan, staarden naar hun witte vingers, die de snelheid van de naalden nauwelijks konden bijhouden, en waren toen uiterst verbaasd en enthousiast.
De prins wierp nu een vluchtige blik op de beide zusters, die stil voor zich uit zaten te breien, zag de zilveren en gouden breinaalden, streek troostend over hun gebogen hoofden en zei vriendelijk: "Ook jullie werk verheugd mij, maar jullie zien wel, dat goud en zilver niet het belangrijkste in het leven zijn." Toen liet hij alle meisjes ophouden met hun werk, beloonde hen en zond ze met vriendelijke woorden naar huis. De drie zusters hield hij bij zich, deed de jongste een ring aan de vinger, koos haar tot zijn vrouw en kondigde voor de avond een verlovingsfeest aan. De beide anderen vroeg hij, hun zuster bij vertrek de hand te geven, haar te versieren en te kleden en voor dit doel voor enige dagen in het paleis te blijven. Hij bracht hen naar een prachtig vertrek, en daar liet hij hen achter, terwijl hij beloofde, hen 's avonds zelf naar de tafel te begeleiden.
Daar zaten zij nu onder het goud en zijde, en de beiden smachten van heimwee naar hun stille hut en gezang van de vogel voor hun drempel. Maar omdat zij hun zuster niet alleen wilden laten, zo probeerden zij, aan haar geluk te denken, en spreidden de prachtige kleren uit, die daar voor hen lagen, om zich op te smukken.
Maar nu geloofde de boze zuster, dat het niet meer nodig was haar hart te veinzen. Zij glimlachte honend, trok hen de kleren weer uit de handen en zei: "het is nu genoeg met de voogdij. Jullie zien nu wel, dat anderen goud weten te onderscheiden van geel koper. Ga dus naar de keuken, waar jullie thuis horen, en blijf daar, tot ik wegrijd, om een koningin te worden. En wil je niet gehoorzaam zijn, dan zal ik ervoor zorgen, dat jullie het leren!"
Toen gingen de zusters verdrietig weg, en op de trap huilde de vrolijke, maar de ander troostte haar en zei: "Wees er maar zeker van, dat het voor haar niet tot zegen zal zijn. Ik heb van onze moeder gedroomd, en ik weet dat zij ons niet verlaten zal." Zo bleven zij de hele dag in de keuken van het Hof, en allen waren vriendelijk voor hen en meenden, dat het niet goed was, wat er gebeurde.
's Avonds echter was de tafel in de koningshal met goud en zilver en bloemen versierd, en de prins zat met zijn verloofde aan het hoofd van de tafel, naast de oude koning, en de muzikanten speelden, en de kok en bedienden liepen rond met spijzen en wijn, en alles was ijdele glans en vrolijkheid.
Maar toen de prins wilde opstaan, om het hele hof zijn verloving aan te kondigen, zag hij, dat de beide zusters aan de tafel ontbraken, en hij vroeg zachtjes naar hen. Toen glimlachte de bruid spottend en zei: "Zij hebben de hele dag zo weinig gegeten en gedronken, dat het hun slecht gaat en zij niet kunnen komen." Toen was de prins enigszins verwonderd, zei echter niets en steunde met zijn handen op de leuning van zijn zetel, om op te staan.
Maar toen verstomde plotseling de muziek, de gesprekken en het gelach, de kok en de dienaren bleven staan, waar ze stonden, en een diepe stilte viel over de hele zaal. Want de brede tussendeur had zich geluidloos geopend, en een oude, armelijke vrouw, die enigszins misvormd was, kwam over de glanzende marmeren tegels dwars door de zaal naar de plaats, waar de prins zat, boog voor hem en zei: "Wil jij je nieuwe leven daarmee beginnen, dat jij verdriet doet en de beide zusters van de bruid bij de haard in de keuken laat zitten, en ondertussen deze hier in fluweel en zijde zit?"
Dat verwarde de prins, verontschuldigde zich en zei, dat de zusters ziek waren, zoals hem was verteld. "Een koning kan niet van berichten leven", zei de vrouw, "maar van zijn eigen ogen. Stuur dus uw kamerheer om hen!" En kort daarop bracht de kamerheer de zusters in de hal, maar zij waren armelijk gekleed en schaamden zich. Toen begroette de prins hen vriendelijk, liet plaats voor hen maken naast hun zuster en vroeg de vrouw, of zij nu tevreden was. "Wacht nu maar af, jonge heer", antwoordde de vrouw, "en laat mij eerst mijn gaven uitdelen." En zij legde voor ieder van de drie zusters een grijze knot met wol neer en drie eenvoudige breinaalden en zei: "Nu, lieve dochters, begin ermee, deze knot op te breien, dan vinden jullie ieder daarna een gift, die jullie wel aan zal staan."
En terwijl het in de grote hal doodstil was, begonnen de zusters te doen wat hen was opgedragen, en men hoorde niets anders dan het tikken van de naalden, die tegen elkaar stootten. De prins was echter van zijn zetel opgestaan en zich over de tafel gebogen, want wat hij zag, kwam hem vreemd genoeg voor. Terwijl namelijk het werk van de oudste zuster onder haar handen zo snel groeide, dat haar vingers de naalden nauwelijks konden volgen en ook die van de vrolijke zuster ordelijk vorderden, viel van de naalden van de bruid steek na steek op het witte tafelkleed en krulden zich daar tot merkwaardige figuren, die als duizend benige wormen hun beweging behielden.
Toen gingen ook de oude koning en de gasten staan en keken naar de handen van de drie zusters, en ook de koks en dienaren stonden op hun tenen en wachtten, hoe dit zou aflopen. En toen de knot was afgebreid, bleven drie ronde kogels op de tafel liggen, die uit zuiver goud bestonden en die je uit elkaar kon schroeven, en toen de vinger van de oudste zuster het deksel er afgenomen had, kwam uit de ronde kogel een wonderbaarlijke gestalte van een engel, die zo groot was als een halve handbreedte, twee vleugels had aan de schouders, die schitterden als de vleugels van een vlinder, een een antieke viool op de linker arm. Die legde hij onder zijn kin, streek daarover zachtjes met de boog, en naast de zachte, wonderbare tonen zong hij met lieflijke stem, zo lieflijk, dat bij alle gasten het hart leek stil te staan.
mijn nagels zijn van goud,
maar meer goud dan edelsteen
is mijn hart, want mijn hart is rein."
En toen de engel zo gezongen had, liet hij de viool zakken, ging op de gedeelde rand van de kogel zitten, vouwde de nietige handen over de strijkstok en keek glimlachend naar de gouden kogel, die de vrolijke zuster nu met trillende vingers opende.
En toen zij de beide helften in haar handen had, ontlokte dit bij de gasten een geluid van verrukking, want uit de gouden rand zweefde de gestalte van een kleine danseres die gekleed was in een zilveren sluier, zo dun als nevel voor de zonsopgang, en zij zette een kleine gouden fluit aan de lippen en speelde een danslied en draaide en keerde zich op het witte tafelkleed tussen de bekers en schalen, zodat niemand zijn ogen van het bekoorlijke schouwspel af kon wenden.
En toen zij zo gedanst had, liet zij de kleine fluit zakken, ging op de rand van de gedeelde kogel zitten, vouwde haar kleine handen over de fluit en keek glimlachend toe, hoe de jongste zuster met trots en een gezicht vol vertrouwen haar gouden kogel opende.
Maar toen schreeuwden de gasten en de prins en de zusters als uit één mond, want uit het binnenste steeg het smalle lichaam van een donkergrijze slang, hief met een hatelijk sissen de gespleten tong richting de jongste zuster en gleed daarna tussen bekers en schalen zo snel over het tafelkleed, tot zij verdwenen was. En allen zagen, dat zij de naar beneden gevallen steken uit het breiwerk van de bruid achter zich aan trok, als een een duizendvoetige worm, en zij waren ontzet over het meisje.
Toen legde de oude vrouw haar hand op de schouder van de prins en zei: "Wil je nu erkennen, jongeman, dat de waarheid soms in een mond van een mens en soms in een gouden kogel woont."
En zij nam de oudste zuster bij de hand, en bracht die naar de ereplaats en zei: "zoals jij de voeten van je arme moeder en je haar hart verwarmd hebt, zo zal je volk zich aan jouw verwarmen. Neem deze engel met je mee, dat hij de groten van je rijk af en toe voorzingt, wat nood betekent. En wanneer jij je eerste zoon in de wieg hebt liggen, kom ik opnieuw naar je toe om hem een gave te geven."
En toen zij dat gezegd had, verscheen op het hoofd van de zuster een gouden kroon, en de prins en alle groten bogen zich voor haar neer, en de vrolijke zuster danste wenend om ze heen. De verstoten bruid echter sloop stiekem weg, en haar laatste heimelijke greep was naar de gouden kogel, waaruit de slang was gekropen. Zodat zij toch tenminste iets in het nieuwe leven meenam.