Hij kwam aan boord, nadat de motor anderhalf uur geleden was gestart. De jongens wachtten bij de trossen, de kapitein stond aan het roer en vloekte, dat het Bolwerk een kruis sloeg, de loods deed of hij een uitvinding had gedaan aan de ankerspil en ik stond onder de schoener mast en overlegde, of het niet beter was, nog van boord te gaan. Het was niet erg gemoedelijk.

Toen kwam de kapitein naar voren alsof de resonantie van het roer te laag was, waarbij hij de uitlaat van de motor een trap gaf, en afwisselend met zijn kleine ogen, die vol woede waren, naar mij en de loods staarde. "Het varken heeft mij belogen," schreeuwde hij, "deze varkens liegen altijd."

Het varken was één van de vrienden van de kapitein, huurbaas, herbergier, scheepsbevoorrader, manusje van alles. Om vier uur 's ochtends had hij een slijmerig briefje gestuurd: "Bestmann komt om zeven uur aan boord." ("Bestmann" wordt de stuurman genoemd op kleine zeil schepen.) "Koarl, de vorige, was 's avonds naar het ziekenhuis gegaan, nadat de "Marianne" was uitgeklaard en de loods om zes uur 's morgens was besteld. Nu was het acht uur.

Het was niet erg gezellig.

Hij kwam om kwart voor negen, zonder haast, een oude plunjezak op de linker schouder. Voordat hij over de loopplank kwam, stopte hij en keek eenmaal kritisch naar het schip, van het zeil naar de windvaan boven de bezaan. Het was een wantrouwende, spiedende blik met samengeknepen ogen, en toen knikte hij vluchtig naar ons allemaal, alsof nu alles in orde was en wij het ons nu "comfortabel" konden maken.

Het was ontwapenend.

Alle ogen waren gericht op het gezicht van de kapitein als op een kist met dynamiet. Maar er gebeurde niets, hij had zijn spraak verloren, en wij hoorden hem kreunen.

"Plenty of time, captain", zei Atli en gooide de plunjezak voor het matrozen verblijf, "ik had nog wat dingen te doen, we kunnen starten, lijkt mij."

De kapitein vrat hem als het ware op met zijn ogen, maar Atli wikkelde een wollen sjaal om zijn hals, sloot de plunjezak opnieuw en ging een keer het hele schip rond, knikte naar de machinist die aan de voet van zijn trap stond, gebogen over de geopende lichtkoepel, legde zijn hand in het voorbijgaan op het roer en maakte kennis met zijn nieuwe huis. Alles aan zijn ogen en bewegingen was snel, zorgvuldig, superieur, vanzelfsprekend.

"Voor erop los!" brulde de kapitein plotseling en greep het roer. De lijn vloog weg, de motor startte, de "Marianne" kwam voor vrij, daarna achter, de loods zuchtte van opluchting, het Bolwerk bleef achter, het lot had besloten.

"De kluiver hoog!", brulde de kapitein.
"De kluiver hoog!" herhaalde Atli gehoorzaam met dezelfde geluidssterkte. Het ruiste zachtjes voor de boeg, en er was geen terug meer.

Dat was Atli, zoals wij hem voor het eerst zagen. We zagen later nog meer van hem, maar als het ware, alleen de omvang, nog niet de inhoud. De inhoud bleef verborgen, en was te raden, uit zijn woorden, zijn gebaren en handelingen. Wij hoorden hem lopen op een nachtelijke straat en concludeerden uit het geluid van zijn stappen de zin van zijn wegen. Maar wij zagen hem niet. Hij was een mens in het donker.

De "Marianne" was een schoener met drie masten met hulpmotor, 23 meter lang, gebouwd in Denemarken, op de Faeröer eilanden gekocht. Zij voer met 65 standaard hout naar Engeland, liep 12 zeemijl met motor en vol zeil, had een kapitein, "een schipper voor de grote vaart", een Bestmann, vier mannen en ik.

Ik was een passagier en omwille van de orde als kok aangemonsterd. Ik had een gedicht over "Marianne," in de krant gepubliceerd, en de reder was naar mij toe gekomen en vroeg mij of ik naar Engeland mee wilde varen. Hoewel de kapitein een beetje moeilijk was. Ik antwoordde dat mijn mentale toestand moeilijker is dan alle kapiteins van de wereld samen en dat ik met de moeilijke kapitein tot Cayenne mee zal reizen. De reder zei, schrijvers leken hem net zo moeilijk te zijn als kapiteins, en de afspraak was hiermee gemaakt.

Het was een solide, ja het was een bijna burgerlijke aangelegenheid. Vijfenzestig standaard planken, dikke planken en met een keurmerk voor Dawson Walker & co. Ltd. En als daar een mogelijkheid is haring van de Shetland eilanden of naar goeddunken andere lading naar Scandinavia, vanaf daar met stenen of hout terug. Duur van de reis vier tot vijf weken, vracht, olie verbruik, loodsdiensten, verzekeringen, alles precies berekend.

Ik benadruk uitdrukkelijk dat het bijna een burgerlijke aangelegenheid leek. Ik voer uit als voor een vakantiereis, het komende in details niet helemaal zeker, maar qua accommodatie, catering en frisse lucht meer dan veilig gesteld. En omdat Engeland niet de Congo was, baarde het geen bijzonder opzien dat ik naar Engeland ging.

De kapitein was niet moeilijker dan uitgevers of andere dictators. Hij had mij ingedeeld in het matrozen-logies en heeft mij niet gezien. Hij had drie kisten jenever in zijn kajuit en was een man die geen gezelschap nodig had. Onder de lichtkoepel hing een kompas, en hij zag de wimpel aan de bezaan vanaf zijn bank. Ondertussen brulde hij zijn orders uit voor de man aan het roer uit de onderwereld. Ik dacht dat dit zo moest. Ik wist niets van zeilschepen en kapiteins.

Hij placht mij alleen na een bepaalde hoeveelheid jenever te zien. Hij dronk het uit een vlakke, prachtig gevormde schaal, waarvan ik altijd geloofde, dat hij die bij een overval had geroofd. Toen viel het hem "als schubben van zijn ogen", en hij maakte, niet voor de avond, een paar rondjes over het dek. "Alles goed?" vroeg hij in het voorbijgaan, de roodachtige ogen moordzuchtig op mij gericht. "Alles oké, kapitein", antwoordde ik beleefd. Waarmee beide tevreden schenen.

Met de jongens ging het goed. Ze beschouwden mij als hun beschermheer, een soort koning, die zonder kronen aan hun kust was aangespoeld, zij hadden zwaar werk en sliepen, wanneer zij bij de mast stonden, na vijf minuten. Gemeen was de oude niet, maar zo hard als een stalen staaf. De oudste was zeventien, en ze schreven elke avond een kaart naar huis.

Maar dit alles, kapitein, jongens, zeil, wind en zee, was voor mij niet het belangrijkste. Het waren foto's aan de schommelende muur van mijn dagen en nachten, dichtbij en veraf, duidelijk en wazig.

De inhoud was Atli, Atli was de zee, het schip, de horizon, het onbekende, het geheim. Al het andere was geclassificeerd in mijn leven, was vreemd,nieuw, zelfs toegesloten. Maar het behoorde niet tot een andere aarde. Het gehoorzaamde wetten, had oorzaak en gevolg, was te ontrafelen en te begrijpen.

Maar Atli was van een andere aarde. Hij was een vogel, die bij ons rustte, weggevlogen uit een vreemd klimaat. Zonder twijfel was het een roofvogel. Zijn gezicht met ogen zonder wimpers, helder, scherp, wakker, was een gezicht van een havik, en ook was zijn lijf, gedrongen, beheerst, klaar voor de aanval, geladen door onzichtbare spanningen. Hij was de koning in het matrozen verblijf, ongeacht of hij vertelde, mondharmonica speelde, of duister, door een vreemdsoortige treurigheid omringt, in zijn kooi lag en in de leegte staarde.

Hij was geen tiran, geen bullebak, geen goedkope atleet. Hij was gewoon een koning, en de vanzelfsprekendheid van de scepter rustte in zijn rechtvaardige handen. Hij omvatte alles met gelijke koelheid, objectiviteit en belangstelling: Het schip, de mensen, het weer, de verzorging, de incidenten. Hij zweefde over de bossen en keek met stille aandacht naar ons armzalig leven.

"Well, wat ben jij voor vogel?" vroeg hij in het eerste uur. "Passagier." "Olala...Verslaggever?"
"Nee, Schrijver."
"Romans?"
"Ja."
"All right...ik was drie maanden journalist in Frisco. Gooiden me overboord, want alles was oplichterij, wat ik schreef. Branden, overvallen, moorden enzovoort. Wat kon je er aan doen? Ik moest leven. Ik kon er niets aan doen, dat er zo weinig gebeurde in deze verdomde stad. Of waar dan ook."

Ik lachte en hij keek me van opzij aan. "Je hebt goed lachen" zei hij afwezig.

De kapitein zag hem nog minder dan ik. Hij wisselde nooit een woord met hem. Hij schreeuwde bevelen of vragen over het dek, en Atli, bij het roer of in het matrozen-verblijf of uit het touwwerk, schreeuwde zijn antwoord of herhaalde het bevel. Het was heel vreemd.

Tot ik merkte dat de kapitein bang was. We staken bij zonsondergang over door de Fehmarnsund, regenbuien en een flinke zee. Om de tien minuten gingen we overstag, zonder loodsen, als een piratenschip. Ik had het land al vergeten. "Alles goed?" riep de kapitein door de storm. "Alles oké, Kapitein." Maar hij kwam nog eenmaal terug en zag stiekem om zich heen. Atli stond aan het roer, en zijn helder, stoutmoedig gezicht was voorover gebogen als een groep bomen in een donderend bos. "Hij is een hond", fluisterde de kapitein vanuit een jenever wolk. "Ik zal hem in de boeien slaan...wedden dat er wat gebeurt?" Een moede, als het ware een uitgeputte angst fladderde uit zijn ogen, maar voordat ik iets kon antwoorden, was hij weg, met een plotselinge draai, alsof er een moordenaar achter het matrozen verblijf zat. Ik dacht dat het de jenever was, en het was een troostende zekerheid voor mij, dat Atli aan het roer stond, wakker, gespannen, als een vogel met getrokken vleugels.

Er gebeurde niets. We kwamen veilig langs Skagen en maakten goede voortgang. Om de vier uur haalde ik de loglijn binnen en las de zeemijlen af. Atli schreef de getallen in een verfrommeld schrift. Het leven onder de hoge zeilen was geweldig, snel en wijd. In de nachten lag ik onder de grote- mast, en toen ik mijn ogen opende, zag ik de sterren boven de top van de witte mast. Ze glinsterden op en af, met elke zachte beweging van het schip, en het was voor mij, als voeren wij er naar toe, uit een alledaagse aarde in de ongehoorde, levendige en lichtgevende wereld. Ondertussen stond Atli naast mij, leunend tegen de boom, en liet een paar incidentele stukjes van zijn leven achteloos uit zijn handen vallen. Storm bij de Hawaii-Eilanden, vier weken in een slachthuis in Sidney, een vechtpartij in Cuba, als verstekeling door de pampa's. Zonder grote woorden ... een boeiende baan...een paar handbewegingen...een nederig ophalen van de schouders. "Er gebeurt nooit iets, waar ik ben", zei hij vermoeid. Onlangs in Frisco. Het is alsof al deze schepen alleen maar appels geladen hebben...Denk je, dat hier wat gebeurt, passenger? Not a bit of it!."

Er was geen twijfel, dat ik van Atli hield. Ik hield van hem als het ware als de voltooiing van mijn stukje leven. Hij was de wilde broer van mijn getemde ziel, het ongebroken twijfelen, de onbevreesde verwerkelijking van vormloze dromen. We waren allemaal kinderen voor zijn jeugd, vroeg- geharde formaties van de beschaving, het buigen, het gehoorzamen. Hij was een wezen buiten de kooi, en wij staarden naar zijn vlucht als kippen met ingekorte vleugels.

In Newcastle bleek Atli een koning te zijn. Niet alleen de koning van het matrozenverblijf, maar de koning van het schip, van de situatie, van het leven. Engeland had vier maanden een kolen staking achter de rug, en op de kade stonden vijfhonderd man, vuisten in hun zakken, en wachtten. Het zag er niet prettig om naar te kijken. De "Marianne" zou met haar eigen mannen worden gelost. De "spreker" van de vijfhonderd verkondigde dat de eerste, die een balk van boord bracht, zou de schedel ingeslagen worden..."blow out his brains." Mr Elliot, van Ashley Brothers, Scheepsmakelaars, bekeek zijn nagels. Een politieman, zeer ver op de achtergrond, probeerde niets te zien of te horen. De kapitein schreeuwde dat de eerste balk overboord moest.

Toen ging Atli kordaat aan land. Wollen sjaal om de hals, handen in de zakken. "Kom hier, heren," zei hij kalm. "Wat is er aan de hand? Vertel mij je verhaal." Hij luisterde aandachtig. "Oké" zei hij, "een prachtige baan zo'n staking...eerlijk spel voor jullie allemaal, heren."

"Vier maanden staking, kapitein," zei hij, toen hij terugkwam. "Eerste verdienste in drie dagen. De bemanning kan niet lossen. Dat is niet beschaafd."

De kapitein schreeuwde over het lege dek, is er misschien iemand die in de boeien wil. Vervloekt het is daarvoor de hoogste tijd. De Clerk zette zich in het midden, en vijf van de vijfhonderd stortten zich op de balken. Atli zat op de kluiverboom, rookte zijn pijp en keek opmerkzaam naar de stille menigte van vierhonderdvijfennegentig.

Ik hield meer van hem dan ik kan zeggen. Om middernacht kwam ik uit een theater. Het schip was leeg, alleen Atli zat op de bank bij het het roer. "Misschien, passenger...", zei hij peinzend, "misschien gebeurt er toch nog wat..." "What's up, Atli?"

Weet je wat we aan boord hebben, passenger?" "Nou?" "Brandstof, my dear. Een paar duizend liter, schat ik." Hij glimlachte. "Denk, dat hij naar Zweden of daaromtrent zal gaan. Benieuwd wat hij zal laden. Men kan er alleen bij als de boot leeg is. We zullen zien. Maar, shut up! Begrepen? Er kan iets gebeuren...het is niet nodig, maar het kan."

We laadden zemelen voor Zweden, in zakken, die van de tweede verdieping van de molen in een houten schacht in het laadruim gleden. Ik zat er bij en hoorde het geluid van elke zak achter het hout, en het was mij, als gleed er met iedere zak een donker gevaar in het schip. De douane slenterde rond aan boord en roken onopvallend naar jenever. Atli stond bij het luik en telde de zakken. "Geweldige mensen klasse, de customers", "zei hij over de schouders naar mij, "just as sharks...in uniform... let op, dat ze allemaal groene ogen hebben, passenger?" Ik glimlachte afwezig, omdat er een nieuwe zak door de schacht naar beneden suisde.

Achter het eerste lichtschip mochten de afdichtingen losgemaakt worden. De kapitein kreeg zijn jenever terug en wij onze tabak. De hemel zag er verschroeid uit, en het waaide hard vanuit het noordoosten. Er kwam veel water over de "Marianne", en de jongens hadden een rusteloze trek om de mond. We hadden weinig zeil en maakten nauwelijks snelheid.

De kapitein kwam laat aan dek. Hij liet na te vragen of alles duidelijk was, en dat verwonderde mij. Hij zag er slecht uit en leunde zwaar tegen het dak van het matrozen verblijf. "What is wrong captain?" vroeg ik. "Het ziet er niet goed uit." "Koorts", murmelde hij, "vervloekte schuit!" Hij keek naar de kluiver, die zich in het schuim begroef en dan omhoog in de lucht schoot. Zijn ogen waren uitgedoofd, alsof hij blind was. Zijn gezicht had de bleke kleur van dode bomen. Hij beviel mij niet. Hij probeerde rond te kijken, maar de beweging haperde halverwege. "Wanneer er wat gebeurt dokter", fluisterde hij "de hond in de boeien", bevalt mij niet...slaat zijn ogen niet voor mij neer...staart naar me als naar een slang... Gerhard kan het schip sturen...moeten hem helpen kaarten te lezen...niet voor niets gestudeerd...van land naar de reder telegraferen."

Hij wachtte niet op een antwoord, aarzelde en kuierde naar zijn kajuit terug. Ik zag dat hij zich aan de reling vast moest houden.

Om middernacht begon hij te fantaseren, betalen, vloeken, douane-kisten, brandstof, in de boeien slaan. Ik stond met Atli bij het roer. "Ik moet naar beneden, passenger," zei hij. "Kijken of hij een apotheek heeft...Kinine...plenty..."

De volgende avond konden wij niet meer twijfelen. De dood stond tussen zijn ogen. Atli ging naar beneden en bleef een tijdje in de kooi. Hij zei niets toen hij boven kwam, maar ging naar het matrozenverblijf. Daar zat hij de hele nacht, onder de lamp gebogen over zeekaarten en boeken, het hoofd ondersteund in beide handen. Niemand van ons waagde hem te storen. Atli was onze kapitein.

We schreven het sterfuur in het scheepsjournaal. Hij was niet meer tot bewustzijn gekomen.

De volgende avond haalde een Finse passagiersboot ons in. Atli vroeg met de vlag om een dokter. Er stond een hoge zee, maar we kregen hem gelukkig aan boord. Hij heeft de overlijdensakte afgegeven en de registratie gedaan in het Journaal. Nerveuze koorts. We maakten ons verstaanbaar door Duits en Engels. Atli stond erbij, oplettend dat er niets vergeten werd. "U zult de kapitein zijn?" vroeg de dokter, voordat hij weer overboord klom. "Yes, I shall", zei Atli. De regen sloeg in zijn helder gezicht en liep van zijn huid als van de veren van een vogel.

We zagen voor een tijdje de rijen met lichten van de stoomboot, en toen was alles donker voor ons. Wolken, voor ons, braken uit elkaar, en de brekers sloegen zwaar op het voorschip. We zaten stilletjes in het matrozen verblijf, en Erich, de jongste, huilde zachtjes in zijn kooi. Zijn wacht begon om middernacht.

Atli gaf 's morgens geen uitleg. "Bevel van de kapitein, was het enige, wat hij zei. De motor was uitgeschakeld, en we bruisten met gereefde zeilen naar Zuid-Zuid West. Ik zag het aan het kompas. En ik zag, dat Atli 's voorhoofd straalde. De jongens waren groen in het gezicht, en Atli verliet de hele dag het roer niet. Hij liet het lijk naar boven brengen en innaaien. Het moest vastgebonden worden om niet overboord te gaan. Atli vroeg me om het Onze Vader uit te spreken. Toen lieten wij hem neer. De golven scheurden het bijna uit onze handen. "Het schip staat onder mijn commando", brulde Atli door de storm.

Hij liet de lichten ontsteken en stuurde ons naar het matrozen verblijf. Gehoorzamen was vanzelfsprekend. "Wat zal er gebeuren?" vroegen de jongens met angstige ogen. Ik knikte met een glimlach naar ze. "Atli is oké, en zal de zaak wel klaren." Zij fluisterden nog voor een tijdje, terwijl de kooien stegen en daalden. Bij elk stampen van het schip leek de oliejas tegen de muur op te klimmen, en een houten kruk, die niet vast gesnoerd was vloog in het matrozen verblijf rond, tussen de twee rijen kooien, alsof hij bezeten was door een toverspreuk.

Twee uur voor middernacht ging ik naar boven. De zee brulde uit de bleke bergen van schuim, en een dof gehuil vulde de hele ruimte tot aan de sterren. Maar in mijn ziel was er een glimlach die niet verloren gegaan was in de veertig jaren van orde en een zekere behaaglijkheid. Het glimlachte van de lichtzinnigheid, de wildheid of de kinderachtigheid, een glimlachen van bevende gelukzaligheid, dat de storm losmaakte en de resten schuim, die over mijn voorhoofd sloegen, de bewegende masten en de jagende kreten, die leken te springen van golf tot golf als wolven achter een wildspoor. Elke keer, wanneer de kluiver in de afgrond schoot, leek het roer naar de sterren te stijgen, en elke keer verscheen voor het bleke licht van de noordoostelijke hemel de onbeweeglijke gestalte in een oliejas en een zuidwester, zwaar en hard in haar contouren, omhoog gegooid uit de brullende diepten, maar samengesmolten met het schip, niet los te maken van zijn dansende bodem: Atli, wiens handen waren vergroeid met het roer.

Door de bescherming van de reling, op handen en knieën, kwam ik bij hem. De verlichte kompas schijf keek me aan, het verraderlijk geopend oog van een donker wezen, dat zwijgend door de nacht stormde. Nee, het was een dwaas woord van "speelbal van de elementen". Broederschap was tussen het saaie gebrul en ons, eenheid, die ons razend omsloot, en wanneer Atli zich over het kompas boog en zich weer oprichtte, leek het, alsof hij stilletjes met de element had gepraat, hoe twee broeders zich verstonden op een gevaarlijke weg.

"Atli, waarheen?" schreeuwde ik,"waarheen?"
Een breker kwam over, die ons tegen het roer gooide en loste op in een duistere afgrond De kompaslichten waren gedoofd. "Met de wind!" riep hij terug. Met de Wind! Atlantisch Oceaan...West Indië... de eeuwigheid!" En alsof op mijn vraag de poorten van het beloofde land voor hem open gingen, dat al zijn heerlijkheid voor hem bereidde, begon hij plotseling te zingen, met een wilde en, als het ware, extatisch vloeiende melodie, zoals geobsedeerde mensen die graag zingen mogen, die op een berg staan en het touw om hun lendenen scheuren, zodat hun kleren wijd uit staan, en God hen zal doen opstijgen boven de kantelen van de wereld.

"Rolling home, my boys, to winless!
Rolling home, our cable is clear..."

De storm rukte het lied van zijn lippen en sleurde het tussen de masten naar boven, en het was mij als hingen daar gloeiende wimpels, na brandend van het vuur van verlangen en een zekere prediking van lichtende zeeën, brandende kusten, zich verterend leven, waarop wij adembenemend neervielen, en getrokken en voortgedreven, als een brandende meteoor, onze eigen wil verliezend en stralend in de oplichtende vonken.

We spraken niet verder, want de zee sprak en de storm, en niets kwam ons toe dan de stilte. Ik echter gaf in dit uur mijn leven aan wat er ging komen. Want de banden met wat was scheurden als een belachelijk bedenksel, en het viel van mij af, wat mij mijn leven lang had geregeerd. Maar onder de brokstukken leek er geen transformatie of een nieuwe schepping, maar wat begraven was onthulde en ontbond zich alleen, het ingeperkte en getemde van de jongensdroom, waarin de jeugd van een volk nog eenmaal opstaat, tot de last van millennia het buigt voor de slepende gang van een slaaf in de molen.

Wat deed het er toe, of de kapitein het beval in een koorts delirium of dat Atli loog? In de kooi van het leven, was een staf weggesloten en door een gat in het lot braken wij uit in het opgebondene, zoals dieren of slaven uitbreken. De storm heeft ons boven de twijfel verheven als jonge vogels in een bos, en we hadden niets anders te doen dan de vleugels te spreiden tegen de eeuwigheid, die voor ons stond. En daarom zong Atli het lied van zijn vaderland, omdat zijn vaderland eeuwig was, waar hij naar terugkeerde uit de tijd van saaiheid en begrenzing. En een glimp van zijn eeuwigheid was in mijn kamer gevallen en had die verlicht als een onthulde monstrans.

Ademloos, als het ware, dreef het lot ons naar de Azoren alsof het wist, dat nu niemand meer naar een weg terug zou zoeken, stapte het stil opzij, verborg de storm in zijn gewaad en liet ons op de hoge deining uitrollen in het blauw van de verte en verwondering, die met vreemde sterren uit vreemde zeeën stegen wiens vreemdheid ons aanraakte, als een adem uit een verloren kindertijd, alsof we nu pas terugkeerden naar het voor ons bestemde en legden de vermomming van het leven af, waarin wij betaalde toneelspelers op de markten waren geweest.

Wij kruisten voor Fayal, en Atli ging met twee jongens in de kleine boot aan land. Ze kwamen na een paar uur terug, beladen met proviand, en wij hielden zware ananas vruchten in de handen als kinderen. Atli zei hen, dat wij door de storm waren afgedreven. "Lijkt nogal stom dat wij er door zijn gekomen met deze boot. Maar alles ging goed!"

Na de Azoren was het alsof wij een gezegende wolk waren en, de zon volgend, in de horizon gleden. Moeilijke keuzes bleven achter, en we waren als een herstellende na een koorts die terugkeerde naar de aarde uit de doolhoven van saaie dromen. We hadden tijd, we hadden ruimte en werden opgenomen in de gemeenschap van de eeuwigheid. Geen van de jongens keek terug naar wat was, niemand kwam nog stiekem naar mij toe met de vraag:" waarheen?" Alle vragen verdwenen. De sterren draaiden rond, en zolang hun koepel boven ons stond, waren wij in de eeuwige ruimte en konden wij niet uit het heelal der wereld vallen.

Wij waren niet dronken, hadden geen koorts, geen brandend verlangen, maar de glimlach van vrolijkheid, en wanneer wij 's avonds aan het roer zaten en de zeilen boven ons in de brandende hemel bloeiden, bestond er geen last voor onze zielen en geen schaduw op ons voorhoofd. "Rolling home...", zong Atli zachtjes, en wij zongen zachtjes mee:

"Rolling home, for thee, my fairy...
Rolling home, we are bound for thee..."

In deze nachten van verlossing, gebeurde het ook bij Atli, dat zijn ziel zich een beetje opende. "Jullie weten allemaal niet wat bloed is, passengers," zei hij, en zijn hand maakte een achteloze beweging over zijn schouder. We zaten aan de kluiver, de voeten boven de glinsterende zee, en elke zachte deining van de "Marianne" stroomde door ons lichaam met de gelukzaligheid van een vlucht. "Zij schepten het uit een bron, maar zij laten het niet terugvallen in het heel diepe, maar ze vullen het in flessen en doen die dicht. Maar mijn bloed wilde vallen. What was to be done? Ik gooide ramen in, ik stal appels, ik klom op de kerktoren. Mijn vader bond me vast aan een paarde krib, weet je, aan twee ijzeren ringen. Het was veilig en stil. En toen nam hij zijn riem. Vaders dragen altijd een riem, ja...het was op zaterdag na het werk. Ik wist het de hele week al. En als er niets was gebeurd, helemaal niets, bond hij mij desalniettemin vast. Bij voorbaat, zei hij. Hij was een stille man. Kun je je dat voorstellen, passenger? Elke zaterdag? Zoals het Amen in de kerk? Een bloeiende baan om naar uit te kijken naar deze zondagen, is het niet? Toen mijn moeder uit zijn kamer kwam en zei, dat hij dood was, zei ik:"Halleluja!" En mijn moeder verwonderde zich niet. Het was op een zaterdag.

Ja, zo was het. .. En zo was het met alles. Met kerstmis waren er twee paar wollen sokken, een shirt en mondharmonica. begrijp je dat, passenger? Ik heb de harmonica's nog, tien stuks. Een huis-museum. Toen ik zestien was, ging ik weg, anders zouden het tweeëntwintig zijn geworden.

Ja, en toen ging ik er tegen aan. Maar er gebeurde niets, weet je. Het was allemaal zo tam, het gebruikelijke. Geen scheepsbrand, geen muiterij, geen nieuwe continent. Alsof je alle appels geladen had. Misschien waren de anderen tevreden. Maar ik was niet tevreden. Van Sydney naar Frisco. Prachtig. Maar jij wist dat je naar Frisco ging. Het onbekende ontbrak, do you see? De ruimte, de eeuwigheid. Alles stond op de kaart boven, in het handvest, in het dagboek. Alles. Ruim is het leven, begrijp je, passenger? Alleen ruimte. Zij hebben mij te veel vastgebonden, elke zaterdag, dat is het...

"Je naam, Atli?" vroeg ik na een tijdje. «Waar komt jouw naam vandaan?"
Hij glimlachte moe. "Ik zag een atleet op een jaarmarkt, die ijzeren ballen opving. En ik wilde atleet worden. De kinderen noemden mij zo omdat ze het woord niet begrepen. Nooit begrijpt iemand wat de ander worden wil..."

En nu, Atli?"
Hij staarde stilletjes voorbij de kluiverboom, naar de rode deining, waarachter de zon was gezonken. «Er is iets gebeurd," zei hij somber. "We zijn te laat, en ze zullen ons als verloren beschouwen. Het minste blijft over. Maar het mooiste van al, was de storm, de beslissing, de twee nachten alleen aan het roer. Ergens zullen wij weer op een zeeroute terechtkomen. Denk je met deze bemanning de ruimte te veroveren, passenger? Ze zullen ons gevangen nemen en ik ga overboord. Het Amazone gebied, denk ik, daar moet nog ruimte zijn, genoeg ruimte...ja..."

"Eerst zullen wij natuurlijk de brandstof verpatsen", mompelde hij na een tijdje, en dan zal er niets meer gebeuren."

We verkopen het in een rustige baai van de Bahamas. De maan scheen in weerwil van alle stille vloeken, en terwijl de zemelen in het ruim naar het dek werd gebracht, zat ik op de bank bij het roer en staarde naar de glanzende muur van het bos aan de oever. Het leek mij dat zij kookte van een heimelijk, ongebreideld verlangen naar het leven, en ik dacht dat het er zo uit zou zien wanneer zilver kookte. Een zoete geur stond boven het water, zo zoet, dat het was als de zonde, en achter de zilveren muur zuchtte en schreeuwde de vreemde nacht in verlangen naar conceptie, geboorte en dood.

Ik heb gezegd dat het een civiele reis was, vijfenzestig standard hout voor Dawson Walker & Co. Ltd., en nu zat ik op de bank bij het roer, en de maan van de Bahamas straalt op het dek waar de zakken met zemelen staan, en glijdt van de masten, die in de vreemde sterren stegen. Het was waarschijnlijk bedoeld om stil te zijn voor het wonder van het leven.

Ook Atli stond aan de reling, en terwijl de Amerikaan fluisterde en hartstochtelijk met hem sprak, staarde hij bewegingloos door alle woorden heen naar het zilveren bos, of de deur zich niet zou openen, die naar de ruimte moest leiden, de ruimte van het onbekende, het onuitputtelijke, en het nergens opgetekende.

Ik geloof dat hij in dit uur van ons al afscheid had genomen, omdat het "gebeurd" was aan het einde. Het hoofdstuk was voor hem afgesloten, en zijn hongerige ogen wendden zich van de rest van het voedsel af, met de eeuwige honger, waarvoor er nooit genoeg is.

We verbleven een paar dagen in de stille baai. Wij verloren ons in de stilte van het bos, alleen of met z'n tweeen. Onze ogen dronken de dronkenschap van vreemdheid, het gif van zijn afval, maar een lichte pijn was boven dit alles, het gevoel van een ongenode gast, een verkleding, een aangemeten recht. We keren terug met vlinders, met onwerkelijke bloemen, met vreemde kevers, als met gestolen dromen, die wij met een stille angst elkaar lieten zien

. Atli ging niet van boord. Als we de "Marianne" verlieten en toen we weer terugkwamen, zat hij over de zeekaarten die de Amerikaan aan hem had nagelaten, het hoofd gesteund in beide handen, en als we onze schatten voor hem uitstalden, ging zijn blik over ons heen, en hij knikte naar ons, als kinderen die een kinderlijk spel voor zijn voeten speelden. Hij sprak niet meer. Hij had zich afgesloten, en we wisten niet waar zijn gedachten mee bezig waren.

En op een ochtend verlieten we de baai en namen koers naar Zuidoost. We hadden proviand en water van de Amerikanen overgenomen. We hadden een rustige zee en lieten ons alle zorgen wegnemen. We waren een beetje moe van de zon en de kleuren en het spoorloze van onze weg. Maar we dachten dat we in deze zachte moeheid rustig rond de aarde zouden komen, zolang de zeilen het hielden, en de wind over het blauwe water was. De jongens schreven niet meer naar huis. Ze lagen op het dek, de armen gevouwen onder het hoofd, en keken naar de vreemde sterren en het zilveren licht, dat van de top van de mast viel.

En toen gingen we de Amazone rivier op. Het was op een morgen. De opkomende vloed droeg ons als een reuzen tor, en we stonden bij de reling en zagen de bossen groeien, in een vreemd blauw licht, dat niemand van ons eerder had gezien. Atli stond aan het roer en zei de hele dag geen woord.

Rond de avond gooiden wij het anker uit, en Atli liet de boot in het water zakken en klaarmaken. Maar hij ging niet aan land.

We zaten op de kluiverboom zoals gewoonlijk en luisterden, hoe de rivier met donkere tonen onder de "Marianne" zeewaarts trok. In de bossen schreeuwde de nacht met nooit gehoorde geluiden, bedreigend en mysterieus. Maar alles leek ons ver weg, we luisterden keer op keer naar het stille klagen en ruizen, waarmee de donkere draaikolken onder onze voeten vergleden en stierven.

Hoe ver is dat waar het allemaal vandaan komt...", "zei ik zachtjes. Hij schrok en richtte zich op. «Dat is de ruimte passenger", antwoordde hij, en ik zag hoe hij zijn licht gezicht stroomopwaarts keerde, alsof de verte zijn naam had geroepen. "The greatest I ever saw", vervolgde hij rustig.

En dat was het laatste wat ik van Atli heb gemerkt. Zijn koen gezicht, dat bijna wit leek in het licht van de sterren, afgekeerd van de oorsprong van het donkere water, en de zachte klank van zijn stem, de stem van een dromer of een koortsige patiënt, zonder dat hij het wist, scheen neer te druppelen in het geraas van de vloed die zich ermee verborg, snel en als het ware onopvallend onder de donkere scheepsromp, om het nooit terug te geven aan het daglicht, de orde, de heldere wetten.

Toen we wakker werden, was hij weg. In de kajuit lag het geld voor de brandstof en in een briefje had hij opgeschreven, wat hij meegenomen had: de boot, proviand, het Winstchester geweer, dat hij van de Amerikanen had gekocht. Alles was gespecificeerd met een pijnlijke nauwkeurigheid van een testament, in een groot en onbeholpen, als het ware een trouwhartig schrift van een kind. "Jullie moet naar de eerst volgende haven", had hij aan het eind geschreven: "Ik denk Para. En naar de consul gaan. Vertelt alles (niets over de brandstof, natuurlijk) en geef mij maar de schuld. Telegrafeer naar de reder. Jullie kunnen zeggen dat ik gek was. Een lunatic. Ik ga op naar de bron. Tot ziens."

Wij dachten daar heel lang over deze paar woorden na. Erich, de jongste huilde weer.
Rond de middag haalden wij het anker op en gingen stroomafwaarts. We dreven als in een droom in de grijze koude van de ochtend.
Over dit alles is heel veel gezegd. De consul wilde ons heel graag in de boeien slaan, maar dan kon hij niet verhinderen, dat een glimp van deze droom de baas zou zijn geworden over zijn ziel. Er werd veel getelegrafeerd, en uiteindelijk vond de consul een tweede stuurman van een Duitse zeilboot om ons terug te brengen. Tijdens de hele reis droeg hij zijn revolver in zijn broekzak. Hij heeft ons nooit vertrouwd. De zemelen waren nog steeds aan boord.

Het was een geweldige ontvangst toen we aanlegden bij het Bolwerk. De reder streelde de "Marianne" en wist niet, of hij ons overboord moest gooien of omhelzen.

Ik stond in de straten van de stad als op de maan. Ik ging niet naar huis, maar nog eenmaal naar de haven. De lantaarns brandden op het Bolwerk, en boven de masten van de "Marianne" stonden de eerste sterren. Ik zat tegen de muur van een schuur en staarde naar het schip. Ik was moe en verdrietig, gewikkeld in een verschrikkelijke eenzaamheid. Ik wist dat nu alles weer teruggekeerd was in de wereld van orde en wetten, het schip, het team, ikzelf. Ze zullen het weer laden met hout, vijfenzestig standaard, of oliekoeken, of cement. En alles zou weer zijn zoals voorheen, mijn eigen leven, het bureau, de witte manuscript bladen.

Maar één of andere verborgen ader werd doorgesneden, en ik zat in het donker tegen de muur van de koude schuur en hoorde het bloed druppen op de stenen en voort druppelen in het eeuwige, onherstelbare, zoals de donkere draaikolken in de stroom van de laatste nacht.

En ik zag het heldere gezicht op de kluiverboom, en ik hoorde zijn zachte stem, de stem van een dromende of koortsige patiënt, die in het donkere water viel: "The greatest I ever saw..."


Index