De oude vrouw ging met haar melding niet naar de politie, want net als toen kort voor de tweede grote oorlog, gingen zij die het recht zochten niet langer naar degenen die het recht zouden moeten dienen, maar alleen het geweld dienden.

Dus stapte zij, zonder te kloppen, de kleine, lage zaal van de rechtbank binnen, waaruit het beeld van de Verlosser boven de tafel van de rechter al lang geleden was verdwenen. Ze bleef aarzelend bij de deur staan en keek naar de boerenvrouw in de getuigen bank, die gekleed was in zwarte zijde en met de verbitterde woede van hen die in hun bezit werden bedreigd, zich beklaagde over de "schaamteloosheid" van haar meid.

De magistraat ondersteunde zijn hoofd met de linker hand en keek, voorbij de spreekster, naar achter in de zaal. Maar iedereen zag dat hij met deze achtergrond tot in de verte keek die voor niemand toegankelijk was of ooit zou zijn. Een smalle streep van de augustus zon viel over zijn donker, aan de slapen reeds grijzend haar, en onder deze gouden band zag zijn gezicht er treurig en vervallen uit.

De boerin, verhief haar stem, toen zijn zag dat de rechter niet luisterde, en plotseling schrok hij wakker door haar schelle stem en haar beledigingen en richtte hij zijn blik op haar rood gezicht en vroeg zachtjes "Hoeveel zonen hebt u? mevrouw de boerin?“ "Drie!" antwoordde zij boos na een kleine pauze, en zij heeft het toch al duizend keer gezegd, en de jongste moet het toch geweest zijn, over wie zij haar leugens vertelt.

„Drie zijn veel", zei de magistraat zachtjes. „Drie harten en zes handen kunnen veel leed veroorzaken." Het was nu adembenemend stil in de zaal, en zelfs de secretaris hief zijn grijze hoofd en zag zijn meerdere afkeurend aan.

De boerin slikte een paar maal, waarschijnlijk vanwege de opwinding, en men zag hoe onder haar zijden sjaal haar adamsappel zich bewoog. Maar voor zij haar mond open kon doen, ging de oude vrouw naar de tafel van de rechter toe. Haar stok stootte hard op de vurenhouten vloer, de gendarme hief wijzend de hand, maar zij lette er niet op.

Zij boog zich over de groen bespannen tafel, die met dossiers was bedekt, en wachtte, tot de rechter naar haar zou kijken. Het gebeurde zonder verbazing of afkeuring, en zij bemerkte met een verlegen medelijden, dat hij haar niet herkende, terwijl zij zo vaak in de keuken bij zijn dode vrouw en de beide kinderen had gezeten. Zo ver waren zijn gedachten van deze zaal en zijn ambt verwijderd.

"Hij ligt in de grind groeve", zei ze zacht, „waar ze het Zonnewende-vuur branden, en het licht schijnt in zijn geopende ogen....hij is al koud."

De ogen van de rechter verzonken in haar blik. Zij waren zo moe, dat zij zonder zijn toedoen als in een koele, donkere bron vielen, en de oude vrouw merkte dat het de rechter goed deed, haar in de ogen te zien, ook wanneer hij haar niet herkende. Haar hart begon te kloppen, zo zeer voelde zij haar medelijden, en zachtjes en manend zei zij: " Mijnheer de rechter!"

Hij werd wakker. Zij zag het aan zijn veranderde blik en opeens keek hij de zwijgende zaal in. "Wat is er, Veronika?" vroeg hij zacht. Wie ligt er?" „Huber-Joseph“, antwoordde zij ook op zachte toon. „En zij hebben hem door het hart geschoten."

Een ogenblik staarde de rechter haar aan, een moment sloot hij de ogen, alsof hij in het donker beter de betekenis van haar woorden kon vinden. En toen hij het had begrepen, bleef zijn gezicht zo stil als tot nu toe. Maar hij boog zich over de tafel en legde zijn hand op de handen van de oude vrouw, alsof het de zoon van de oude vrouw was die daar in het bos met open ogen lag. "Velen worden vandaag aan de dag door het hart geschoten, Veronika", zei hij. "En ik zal nu doen wat nodig is."

Zij keek naar de smalle fijn gebouwde hand, die zo bleek leek onder zijn toga, en het was haar vreemd en plechtig, dat zo'n hand op haar harde en grove vingers lag. "Er bestond vroeger een grote vriendschap tussen Christiaan en hem", zei zij in haar verwarring. En Christiaan was de zoon van de rechter en een jeugdleider in de kleine plaats. ""Veel vriendschappen zijn voorbij in deze tijd, Veronika", antwoordde de rechter. "Deze tijd vraagt niet naar mensenharten, maar ga nu, opdat hij zijn rust mag vinden."

De rechter stond op en onderbrak de rechtszitting. Terwijl hij naar de telefoon ging, bedacht hij de volgorde van de handelingen die hij moest verrichten. Hij deed het naar de oude wets-voorschriften, zodat eerst de officier van justitie en daarna de kringleider werd ingelicht. "Huber" vroeg de scherpe stem van de partijman. "Is dat niet de klootzak, die we al twee jaar geleden hebben afgeranseld? De communist?

Het gaat hier niet om een partij aangelegenheid, antwoordde de rechter met een zachte stem, maar om moord. Dus wat voor de jongen een dagelijks handwerk geweest is, antwoordde de nog harder geworden stem. De rechter legde de hoorn van de telefoon neer en keek nog een ogenblik naar de draaischijf. "Doden moet men toch geen jongen noemen", dacht hij nog. Toen ging hij langzaam naar de zittingzaal terug en beeindigde de rechtszitting.

De politie had de open plek afgesloten en de rechter bleef aan de rand staan, waar de blauwe campanula's rechtop rondom de dode stonden. De zachte middag wind bewoog de kelken, en het leek de rechter of ook de kerkklokken in de torens van de Godshuizen heen en weer gingen. De dode lag op zijn rug en de hoogstaande zon viel nog steeds in zijn open ogen. De rechter kende hem van jongs af. Hij was de zoon van een arme, zeer vrome keuterboer, en zijn dappere, eerlijke gevoel had hem al vroeg richting de radicale gemeenschappen van het volk gedreven. En daardoor was ook de vriendschap met Christiaan abrupt verbroken. Later had men hem, ondanks zijn jeugd, gearresteerd en tijdelijk gedeporteerd. En hij was somber en zwijgzaam teruggekeerd.

Ook nu nog, dacht de rechter, lag er een eenzame trek, van de plotselinge pijn in het gestorven gezicht, alsof de dood vanuit een hinderlaag op hem was afgekomen.

Hij bad het Onze Vader en keek de rij gezichten langs, die zich op de open plek hadden verzameld, onverschillige of harde gesloten gezichten, die door de tijd en hun schrik was ontstaan. Hij sprak niet en men vroeg hem ook niets. En hij zou alles, zonder een woord te zeggen, het geheel hebben overleefd, ware het niet dat de arts van de rechtbank, een jongeman in een zwart uniform, met de spits van zijn laars de linker arm van de dode had opgetild, voordat hij met zijn onderzoek begon.

"Leeft uw moeder nog?" vroeg de rechter met een zachte stem, en slechts aan de rimpel tussen zijn wenkbrauwen was te zien dat hem iets bewoog.

De dokter keek hem vreemd aan. "Nee", antwoordde hij kort. "Waarom?"

"Omdat ik graag wil weten", zei de rechter, "of het in uw familie gebruik is, de armen van de doden met de spits van de laars op te tillen.

Het gezicht van de dokter was bleek geworden, maar hij beheerste zich, toen hij antwoordde dat "tussen moeders en misdadigers bij ons een onderscheid bestaat!"

"Ook bij ons", zei de rechter. "Maar de dood wist alles uit. En een rechter heeft veel tijd nodig, om een mens een misdadiger te noemen. Zelfs hij, die hier gedood heeft, noemt hij niet zonder meer zo."

"Ik bedoelde niet degene die gedood heeft", antwoordde de dokter ongeduldig en boog zich dan schoorvoetend over de dode.

Het was snel klaar, en het bleef bij vermoedens en het bevel aan de plaatselijke autoriteiten om een nader onderzoek in te stellen.

De rechter knikte, en terwijl men de dode op een baar legde, liep hij langzaam over de open plek naar de steile helling, die begroeid was met bramen. Velen van de groene vruchten hadden al een roodachtige glans, en de rechter gleed in gedachten verzonken met de toppen van zijn vingers over de halfrijpe bramen. "Hier zou hij naar beneden zijn gegaan", dacht hij, en terwijl hij het dacht, bemerkte hij iets wits, dat als door een voet afdruk half in de grond was gedrukt. Hij zag dat het een envelop was, en toen hij zich dieper bukte, kon hij duidelijk en zonder moeite de naam lezen. Voor- en achternaam, en een grauwe vieze knik liep tussen beide in, alsof ze gescheiden moesten worden, dat van de doop en van het bloed. Er was geen dauw en regen gevallen, en zij zagen hem onbeweeglijk en ongeschonden vanaf het groene mos aan, die beide namen, die samen met de dode de hele nacht hier gelegen hadden, zoals de dokter het bij de dode had vastgesteld, en alleen de sterren hadden op hen neergezien, op het witte gezicht en op het witte blad.

De rechter duizelde een weinig, waarschijnlijk door de hitte, die uit de afgrond opsteeg, want hij greep met zijn rechterhand de bramen struiken vast, en de hand bloedde vanwege de scherpe doornen.

Zo bleef hij, de ogen gericht op de markt in het dal, en pas als de brancard en alle agenten in de bosjes verdwenen waren, daalde ook de rechter de steile helling af, naar de vallei.

Hij ging langzaam door de hete, schaduw loze straat tot aan zijn dienstwoning, en de kleine kooplui en handelaren, die hier en daar voor hun deuren stonden, groeten hem, sommigen met de oude groet, de meesten met de nieuwe, maar hij knikte slechts stom met zijn hoofd, en zij keken hem allemaal na, velen kommervol en velen met leedvermaak. En de redacteur van de plaatselijke krant, die zich graag van een "voorname stijl" bediende, zei tot de eigenaar van de drukkerij: "Hij ziet er uit alsof hij een kogel in zijn rug heeft gekregen."

Voor de ramen van de eetkamer stonden de lindebomen nog vol in het blad, en hun groene licht was een weldaad voor de ogen van de rechter. Barbara zat in haar rolstoel aan de smalle kant van de tafel, en zoals steeds dacht de rechter, dat een huis wel bewaard zal zijn, waarin een heilige het brood met hem breekt. Hij kuste haar donkere hoofd en vroeg, of Christiaan nog niet thuis was. Nee, hij was er nog niet.

Dan kuste zij de binnenkant van zijn hand, waar de lichtblauwe aderen onder zijn huid te zien waren. "Waarom was het vandaag zo bijzonder moeilijk?", vroeg zij zachtjes. Sinds zij haar voeten niet meer kan bewegen, leek het, alsof er geen geheimen meer voor haar bestonden.

"Zij hebben iemand door het hart geschoten", antwoordde de rechter. Tussen haar wenkbrauwen verscheen een fijne rimpel van smart, en zij borg haar wang in de hand van vader. "Josef", zei de rechter na een ogenblik. "Die voor jou de windmolen heeft uitgesneden. Hij pleegde te zeggen, dat hij het avondrood voor jou zou schilderden, als een gouden kroon voor je hoofd. Hij had een mooie taal voor zijn eenvoudige afkomst"

Zij huilde niet. Zij keek allen recht voor haar uit, naar de bloeiende floxen in de vaas, waar een bij van kelk tot kelk zoemde. "Zo was het toen de wolven de bazen van de aarde waren", zei ze eindelijk. "Door het hart?" "Omdat dat wel het dichtst bij God is", antwoordde de rechter.

Toen kwam Christiaan ademloos binnen, en zijn blonde haar was bij zijn slapen vochtig. Hij was zo vrolijk, dat de handen van de rechter trilden, waarmee hij zijn servet uitvouwde. En hij kon het niet laten steeds maar weer zijn ogen op te slaan naar dit stralende gezicht, het gezicht van een kind, dat een masker droeg en dit masker was veel te groot voor dit kinderlijke gezicht.

De rechter wachtte op het noemen van de naam van de dode. En toen, terwijl Christiaan zijn hand uitstrekte naar één van de peren, glimlachte dat jonge gezicht op een eigenaardige wijze, alsof het masker lachte, en toen zei hij: "Dat van Jozef, dat heb je wel gehoord?"

Het was zo stil, dat het zoemen van de bij om de kelken van de floxen de ruimte scheen te vullen als een sonoor klokje, en Barbara sloot de ogen, nadat zij het gezicht van haar broer langdurig had aangekeken.

Voordat de rechter antwoordde, strekte hij zijn hand uit en nam een blad dat op tafel was blijven liggen. Hij bewoog het langzaam tussen zijn vingers heen en weer, alsof hij aandachtig de volkomenheid van de vorm bekeek, de nerven en de kleur. "Een bramen blad...", zei hij zachtjes, "en spoedig zullen de vruchten rijpen..."

Barbara opende de ogen en keek naar het blad, en toen zagen zij beide, vader en dochter, als op een geheim bevel Christiaan aan, wiens gezicht zo wit was geworden als het blad, dat hij onder de lamp hield.

"Ja", ging de rechter als in gedachten verloren verder, "dat heb ik natuurlijk gehoord..." het is mijn ambt, zulke dingen het eerst te horen.... ik was ook daar en ben door de bramen afgedaald....

"Vader....lieve vader....", zei Barbara. "Ik ben bang...."

De rechter legde het blad op de rand van zijn bord en nam de doorzichtige hand van het meisje tussen zijn koude handen. "Wees niet bang, mijn kind", zei hij goedig. "Zolang je hart nog slaat, wees dan niet bang."

Daarna werd er niet meer gesproken.

Pas toen ze opstonden, vader en zoon, en de rechter zijn hand op de invalidenwagen legde, om hem op het stille terras neer te zetten, zei hij bij het naar buitengaan: "Je hoeft niet meer te zoeken, lieve zoon....ik heb het gevonden, ik alleen." Hij keerde zich niet om, om het gezicht van Christiaan te zien. Hij boog zich alleen maar om de wielen voorzichtig over de drempel te rijden.

De rechter had alleen gezeten bij het avondeten, maar hij had het eten nauwelijks aangeraakt. Barbara was vroeg gaan rusten, en Christiaan sinds de lunch uit huis gegaan. De rechter zat nog een ogenblik aan Babara's bed en hield haar rechterhand tussen zijn beide handen.

"Ach vader", zei ze met een snik. "Met zijn hand....met een hand van een kind..." "Ook handen kunnen zich veranderen", zei hij zacht. "Kinderhanden en kinderogen, kinderharten....wij moeten ze nog stevig vaster houden dan tot nu toe..."

Dan had hij een vuur in de kachel laten aanmaken, omdat hij het koud had. En hij zat ervoor, de handen om de knieen gevouwen, en wachtte.

Toen Christiaan kwam, was er alleen nog het rode licht van de vlammen in de donkere kamer. Een onrustig licht. Maar er ging toch warmte en troost vanuit. Christiaan ging zo zitten, dat de helft van zijn gezicht in de schaduw lag, en hij keek langs zijn vader heen naar de achterwand, waar het portret van zijn moeder door het rode licht werd beschenen. "Het heeft geen zin te ontkennen", begon hij tenslotte zonder inleiding. "En ik wil het ook helemaal niet ontkennen."

Hij probeerde, rustig en beheerst te spreken, maar zijn stem was heser, en trilde door opkomende tranen. "Probeer, het zonder trots te zegen , Christiaan!", zei de rechter tenslotte zacht. Voor ons ligt de pijn in het bekennen en niet in de trots." "Ik weet dat jullie in het verleden leeft", ging Christiaan verder, "maar wij leven in het nieuwe heden, en jullie moet eindelijk proberen het te begrijpen." "Wat Abel merkte is oud", antwoordde de rechter, "oeroud". En ook het teken dat Kain droeg is niet nieuw...."

"Hij was een vijand en verrader", zei Christiaan heftig. "Je weet dat de oorlog voor de deur staat, en hij wilde overlopen naar de vijand. Hij heeft het mij gezegd, gisteren, daar. Hij heeft het mij in het gezicht uitgeschreeuwd, en toen...."

"Toen dacht jij, een gesloten mond is een stille mond. Maar je weet nu dat hij niet stil is, lieve zoon. Hij heeft zijn mond opengedaan, onder de koude sterren.... en nu spreekt hij steeds verder, steeds luider. Zelfs nu in deze ruimte...hoor je hem niet, lieve zoon?"

De rechter merkte dat Christiaan eenmaal kreunde, en hij zag, dat hij eenmaal zijn gezicht met zijn handen bedekte. Maar dan liet hij ze weer zakken en keek duister naar zijn vader. "Jullie willen ons terugbrengen", zei hij. "Als met een boze tovenaar. Zoals vroeger en in de oude sprookjes. Jullie weten niet wat wij denken." De rechter boog nog dichter naar het vuur, en zijn lang en mager gezicht werd nu volledig door de vlammen verlicht. "Jullie denken niet, lieve zoon", zei hij vermoeid. "Er wordt voor jullie gedacht. Denken is de vrucht van een lang leven."

"Voor ons denkt er één!"antwoordde Christiaan koud. De rechter knikte. "Toen jij een kind was", ging hij verder, "heeft je moeder je gevoed. De dokter wilde dat niet. Zij was teer, en het koste haar bijna het leven. Maar zij wilde niet, dat een vreemde jou zou voeden. Wij hebben ons steeds van ons eigen bloed gevoed. En bloed was steeds iets heiligs voor ons....ook voor zijn moeder was het zeker heilig geweest...." "Er is minderwaardig bloed", antwoordde Christiaanm duister.

"Dat zeggen ze", antwoordde de rechter. "En de dokter tilde ja ook met zijn laars de arm van de dode op....ach, lieve zoon, moet ik nu degene zijn, die met de envelop voor de tafel van de rechter treed?"

Hij steunde nu met beide handen zijn hoofd en staarde in de langzaam uitdovende vlammen. Men kon niet zien wat er in hem omging.

Maar Christiaan was opgesprongen en boog zich voorover. "Vader!"zei hij hees. U....uzelf wilt tegen mij getuigen? U zelf?

Nu pas keek de rechter op, zo langzaam, als moest hij zich van de banden van een dode losmaken. Hij strekte zijn hand uit en liet die langzaam over de gebalde handen van zijn kind glijden, eerst over de rechter en daarna over de linker hand. "Er zijn er slechts twee, mijn kind, die dat kunnen", zei hij vol liefde. "De vader of de zoon. En denk je niet, dat het de vader toekomt, het moeilijke te doen, wanneer de ander nog een kind is?"

Het was nu doodstil in de kamer, slecht het uitdovende vuur knetterde nog zachtjes. En zij keerden beiden het gezicht naar de ander, die de enige levende in deze nacht leek, als konden zij zich daaraan vasthouden in het gesprek over schuld en dood. Het opgestapelde hout was in glimmende as veranderd, en daar, waar een tak het hout verhard had, gloeide het in blauw licht en had de onmiskenbare vorm van een mensen gezicht. Het was zo duidelijk als had een schilder het met fosforescerend licht op een donker stuk karton geschilderd. Maar het gezicht was bewegelijk en onderging veranderingen. Eerst viel de kin in elkaar en zonk in de as, en de niet meer ondersteunde lippen hingen griezelig boven een soort afgrond. Dan vielen die ook in de as, en de gloed maakte het tot een glimlach. Dan vergingen de ogen, zo duidelijk en zichtbaar dat men de druppels zag, en daarna het voorhoofd. Het werd donker in de kamer, en slechts een mat nagloeien van de as als van een Dodenvuur.

Zij staarden beiden naar het einde van dit vlammenspel, en de één wist van de ander dat hij hetzelfde gezien had. Maar beide werden op verschillende manier geraakt. Terwijl de rechter in dezelfde houding bleef zitten, voorover gebogen en de handen tussen de knieen gevouwen, hield Christiaan deze avond voor de tweede maal zijn handen voor zijn gezicht, en de rechter beefde onder het geluid van de kwelling, die van de jongen zijn lippen kwam.

Voor de open ramen stonden de linden roerloos, en slechts wanneer een windvlaag over de nachtelijke aarde ging, fluisterden opeens de bladeren en verstomden daarna. Beide hielden ze de adem in. Het leek alsof iemand uit de verte tot hen sprak.

Toen werd er zachtjes geklopt, nauwelijks te horen, op de muur van haard. Daar stond het bed van Barbara, en het was het teken, dat zij iets wilde. De rechter stond op en kwam na een poosje met haar terug. Hij hield haar in zijn armen, en haar lange nachtjapon was als een sluier. Hij zette haar vol zorg in zijn stoel en legde een doek om haar schouders. "Ik ben bang", zei ze zacht.

En toen hoorden ze, dat Christiaan een diepe zucht van verlichting slaakte, zo diep als uit een dodelijk droom. Zij konden niet zien of hij zijn handen bewoog of van plaats veranderde, en het was hen, alsof zijn hele leven zich in deze diepe zucht openbaarde. "Ik wil het zelf doen, vader", zei hij. "Ik helemaal alleen".

Zij luisterden een moment naar de resonantie van deze hese vreemde stem, alsof zij die nooit hadden gehoord in deze lange jaren van zijn kind zijn en zijn jeugd. Alsof het een vreemde was, die door een toeval in hun leven gekomen was. En die nu "vader" gezegd had, en het was alsof dit woord voor de eerste maal over de onzichtbare lippen was gekomen, met een bijzondere betekenis, die nooit eerder in dit woord gelegen had.

Dan grijpt de rechter langzaam in zijn zak, neemt de witte omslag uit een bijzonder etui en geeft hem via Barabara in de uitgestrekte hand van Christiaan. "Je zult niet alleen zijn, lieve zoon", zegt hij goedig. "Ook wanneer ik er niet bij ben."

Hij tilde Barbara weer uit de diepe stoel, en toen hij haar langzaam voorbij Christiaan droeg, wiens gezicht als een masker was in het zwakke maanlicht, opgehangen aan een donkere schaduw wand, boog zij voorover en schreef met oneindige zorgvuldigheid, tweemaal het kruisteken over het schaduwbeeld van haar broer. Eénmaal over zijn voorhoofd en éénmaal over zijn hart. Christiaan ontving deze tekenen zonder enige beweging, en toen de rechter weer in de kamer terugkeerde, was hij er niet meer.

Hij zag hem de volgende middag pas weer tijdens een pauze van een rechtszaak. Hij stond in de kleine dienst kamer van de rechter voor het raam, het voorhoofd tegen het raam gedrukt, en keerde zich pas om, toen hij de deur hoorde gaan. Zijn gezicht was bleek en radeloos en de glans van de jeugd was als met een harde doek van hem afgewist. Hij strekte zijn hand uit met daarin de envelop."Hij wilde hem niet nemen", zei Christiaan. "Hij vroeg of ik gek geworden was. Ik verdiende een beloning en geen straf." Wie wilde de envelop niet nemen"vroeg de rechter. "De Kreisleiter."

De rechter haalde zijn horloge uit zijn zak en keek hoe laat het was. "Ik zou daar niet heen gegaan zijn", zei hij. "Daar is geen recht. Je kunt nu naar de officier van justitie in de stad gaan. Ik zal je een brief meegeven"

Toen hij de brief geschreven had en in een envelop had gedaan en die gesloten had, legde hij zijn hand op Christiaans schouder. "Ik weet niet, lieve zoon, of daar recht zal zijn", zei hij. "Maar je moet het proberen. En wanneer daar ook geen recht is, zullen we samen proberen, het laatste gerecht te vinden. Je zult niet alleen zijn, lieve zoon..."

Hij zag hem na, hoe hij langzaam langs de weg ging, het klare hoofd omhoog zoals altijd, maar in zijn gang was iets stijfs, als de loop van een robot, en de rechter merkt ook dat hij geen groet beantwoordde.

De rechter was het nu die met het voorhoofd tegen het koele venster leunde en zijn kind nakeek, zolang hij hem kon zien. En hij zag achter zijn gestalte duizenden herinneringen, steeds kleiner wordend, hoe verder de jaren teruggingen totdat hij een kind was aan de hand van de rechter. Hij was gekleed in een blauwe fluwelen jas, en boven de kanten kraag glom het gouden haar als een van verre glanzende monstrans.

"Een moordenaar....", zei de rechter fluisterend voor zich heen. "Daar gaat een moordenaar...en toen hij een kind was, heb ik nog zijn kleine handen gekust."

Toen ging hij naar de rechtszaal terug en de partijen en getuigen merkten niets anders op dan dat zijn gezicht onveranderlijk leek als een wasachtig gezicht, dat dankbare moeders aan de kerkmuur ophingen tot lof van de jonkvrouw Maria.

de Christiaan kwam pas tegen de avond terug, toen zij in schemering op het terras zaten. Een onweer in de verte wierp zijn blauwachtige glans ober de tuin, en luidsprekers schreeuwden de dreiging van de oorlogen over de daken.

Chistiaans gezicht was uitgeput, en toen het oplichtte door het licht achter de wolken, zag hij eruit als een stervende.

"Help mij, lieve vader!" zij hij eindelijk. Hij had het sinds jaar en dag niet meer gezegd: "Lieve vader!", en dit greep hen meer aan dan de verwarring in zijn ogen.

Het bleek dat ook deze weg tevergeefs geweest was. De officier van Justitie was al op de hoogte van de zaak. Hij had de brief van de rechter in zijn handen genomen en gelezen en gezegd, dat hem was meegedeeld geen procedure te openen. De tijden zijn er niet na, dat het recht zich met een gril moest ophouden.

"Met een gril....." herhaalde de rechter. "Heeft hij dat gezegd?" Ja, precies zo. Ik heb geantwoord, dat het recht bij ons geen gril is." Na een poosje vroeg de rechter "Heb je bij ons gezegd?" "Ja, vader."

Over de toppen van de linden bomen kwam uit de luidsprekers, rammelend en dreunend, een militaire mars. Zij keerden alle drie hun bleke gezicht in de richting van het lawaai.

"Kom nu, Christiaan", zei de rechter, toen de mars was afgelopen, en stond op. "Zoals er een laatste recht is, zo is er ook een laatste oordeel, nog voor het Jongste Gericht, en daarheen willen wij nu samen heen gaan."

Zij gingen door de drukke straten, die als van koorts rilden, tot aan de rand van de plaats, en door de velden de nacht tegemoet. Het koren was nog niet geoogst, en de buigende halmen glansden als blauwachtig staal, toen het weerlichten daarover gleed. Een zware, warme geur lag over de stille weg.

Toen de rechter een smal weide pad inliep, bleef Christiaan staan. Zij hadden geen woord met elkaar gesproken. "Vader, zei hij, waar gaan we naartoe?"

De rechter liet opeens met een schuchtere beweging zijn hand over de schouder van zijn zoon glijden. "Wist je niet, lieve zoon", vroeg hij, "waar het laatste gericht is?" Toen gingen zij zwijgend verder.

De doodskist stond in een kleine ruimte, die alleen op zondagen werd gebruikt. De kist was reeds gesloten, en twee hoge gele kaarsen branden aan zijn hoofdeinde. Op de bank onder het raam zaten de ouders van de dode. In hun zwarte kleren, klein en gebogen, leken zij op vogels, die onder vreemde bomen zich aan elkaar vastgeklampt hadden. Zij keken eenmaal op, toen de deur zich bewoog, als twee maskers, beroert door een windvlaag, en richtten hun blik dan weer op de doodskist. De man hield met zijn handen een stok vast, de vrouw een gezangboek. Op deze handen liet de rechter nu zijn blik rusten.

De geluiden van de luidspreker drongen hier niet door, hoewel de kleine ramen geopend waren. Soms flikkerden de kaarsen op, en soms bewoog een haarstreng in het witte haar van hen die zaten.

De rechter en zijn zoon stonden een poosje onbeweeglijk. De tijd gleed langzaam aan hen voorbij, geluidloos en eeuwig, tussen witte maskers, die aan de donkere oever hingen. Zij hoorden hun harten kloppen, maar alleen de vlammen van de kaarsen was wat leefde in de stille ruimte. Al het andere gleed met de tijd daarheen, niet terugkerend en niet tegen te houden. Zij zelf, de ouders, de doodskist en de dode.

En toen, met een verschrikkelijk abrupte beweging ging Christiaan staan voor hen die daar onbeweeglijk zaten en wierp zich op zijn knieen. Hij steunde zijn handen op de witte planken en boog zijn hoofd boven zijn handen. "Ik heb hem gedood", fluisterde hij. Ik alleen...."

Geen bede om vergeving, geen tranen, geen protest, maar de rechter wankelde onder de last van de nauwelijks te horen woorden: "Ik alleen...."

De man en de vrouw hadden éénmaal naar beneden gekeken en de voeten ingetrokken, als wilden zij hem die daar knielde ruimte geven, en de vrouw had de handen met het gezangboek snel omhooggetrokken, als afweer of om een boze geest uit te bannen. Maar dan keek zij weg van de gebogen schedel in de gele vlammen van de kaarsen, op zo'n manier, alsof een boek van de boekenplank was gevallen en er zou nog altijd nog genoeg tijd zijn het op te pakken, wanneer de kist niet meer in de kamer stond.

"Ik alleen....", herhaalde de geknielde fluisterend. "Ik alleen...."

Deze woorden vulden de kamer en wel zo, dat zij de levenden als het ware de adem benam, en daarom stond de oude man eindelijk op, steunde op zijn stok en richtte zijn blik op de rechter, alsof niemand voor hem op de witte planken lag. In zijn gezicht tekende zich geen verwijt af, zelfs geen diepe ontroering. "Mijnheer de rechter", zei die zachte, uit een verre verte komende stem, "Mijnheer de rechter kan zijn zoon zeggen, dat hij het niet alleen was. Geweld komt van duizend of honderdduizend, maar boete komt slechts uit het hart, dat alleen is. En ook dit mag mijnheer de rechter aan zijn zoon zeggen, dat geen hart in deze kamer het zwaarder te dragen heeft dan het hart van mijnheer de rechter..."

Ook het zachte geluid van deze woorden vulde de ruimte. Het vulde die met zo'n zwaarte, dat het gezicht van de knielende zich bijna tot de aarde neigde. "Ik alleen...", fluisterde hij nog eenmaal, en nu was het zo, alsof hij de woorden naar binnen in de aarde sprak, daar waar de doodskisten van allen die gedood waren stonden.

De oude man hoorde de stem niet, omdat hij nog steeds onbeweeglijk naar de rechter keek, alsof de rechter had gedood en niet hij die daar knielde. De rechter beantwoordde zijn blik niet meer. Zijn ogen waren reeds lang op het gesloten gezicht van de moeder gericht, met een bezwerende en vertwijfelde ijver, als wilde hij door het starre masker van het gezicht tot in de donkere kamer van het hart reiken, waar het oude, moede bloed in- en uitging.

Een vogel riep over de nachtelijke velden, één van hen, die onder de sterren naar hun zuidelijk vaderland trokken. Het was een verre, verwaaide roep, maar in de dodelijke stilte was het als de stem van een mens, een onbekende, die de mond opende, om naar de sterren te roepen. Het was niet zo alsof een vogel riep, maar alsof een verre macht iemand tot roepen beschikt had, opdat dat gebeurde, wat deze nacht voorbestemd was vanaf het begin.

En terwijl de roep de kamer vervulde, zonder die verlaten te hebben, keerde de oude vrouw langzaam, heel langzaam haar gesloten gezicht van het kaarslicht af naar de rechter, en zonder zich van hem af te wenden, maakte zij één van haar oude, trillende handen los van haar zwarte gezangboek en liet die heel langzaam en behoedzaam over het lichte haar van hem die voor haar knieen lag, glijden.

En daarna vouwde zij haar hand weer om het boek en verenigde die met de andere, die zich niet bewogen had, alsof zij helemaal niet bij elkaar hoorden.

Daarna stond Christiaan op, en de rechter verliet met hem de kamer.

Toen drie dagen later de oorlog begon, spoedig na middernacht, was Christiaan al aan de ander kant van de grens, op een smalle, door de maan beschenen weg, die naar het westen leidde en verder dan het westen naar de boetedoening, waarvan de oude man gezegd had, dat die slechts uit het hart komt dat alleen is, en de rechter zette aan de tafel voor de kachel zijn naam onder een brief, waarin hij zijn ambt neerlegde.

"Waar een rechter moet zijn", stond aan het slot van de brief, "moet ook recht zijn. En waar recht moet zijn, moet rechtgesproken worden. Waar echter geen recht gesproken wordt, is er ook geen ruimte meer, noch voor het recht, noch voor een rechter."