"Naar de hel ermee", roept Borissew, en gooit de lege bierfles op de vloer. "Je moet daarvoor toch een verklaring kunnen geven. Met veertig jaar ga je toch niet met pensioen, ik niet en jij niet, alsof zij een paardenstaart annuleren! Heb je dan met de dochter van je directeur geslapen? Of heb je het schoolgeld gestolen?"
Wladimir Michailowitsch Balsarow ziet ons op de rij af al peinzend aan. Hij zit nog net zo, toen wij hem vanwege zijn brief van het station hebben afgehaald, in een groenachtige wintermantel, een reistas op de knieën, de paraplu, die van onder breder is dan van boven, in de gevouwen handen. "Ja, kijk eens, broeders", antwoordt hij zachtjes: "dat is het ja: hoe is dat toch gebeurd, Wladimir Michailowitsch" vraagt men mij. Je was toch een goede leraar? Je hebt je lessen grondig gegeven en niet meer gespijbeld dan God bevolen heeft. En nu?" "Dat kwam door het urinoir," antwoordde ik. "Ja, maar....", "niets maar," zeg ik, en verder is niets uit te leggen."
"Luister, Wladja", zegt Motulski zachtjes, "spreek je uit, ook over deze instelling. Wij zijn schoolkameraden, niets menselijks is ons vreemd. "Motulski is nog steeds student filosofie in het veertigste semester, en wij beschouwen hem als een autoriteit in gewetenszaken.
Ook Balsarow glimlacht naar hem, alsof Motulski de eerste was, die hem begreep. "Ja", zegt hij, "er is eerst een fundamenteel probleem, iets waarover, om zo te zeggen a priori, beslist moet worden. Stel dat je vrij laat in de avond uit een restaurant komt, de lampen branden, en je gaat naar huis omdat je nergens anders heen kunt. Kommer knaagt aan je hart. Je zoon is voor het examen gezakt. Je dochter verwacht het tweede kind, en de vader is, zoals het nu is, op de een of andere manier verdwenen. En plotseling voel je een behoefte weliswaar een kleine, maar daar moet onmiddellijk in worden voorzien. Begrijp je dat? En nu vraag ik het jullie..... maar jullie moeten onmiddellijk antwoorden, zo eerlijk als oude schoolvrienden onder elkaar dat doen. In deze situatie, bestaat geen morele wet, in geen enkele instructie een richtsnoer, die om zo te zeggen voor de eerste keer uit de chaos van de mogelijkheden opduikt, zou je eenvoudig een steegje zijn binnen gelopen, zonder verder oponthoud, uit de vrije hand, als het ware, of zouden jullie een omweg naar de stad hebben gemaakt, en, als goed burger, een behoeftige instelling, een urinoir zijn binnengegaan, verlicht door de staat, met gratis toegang?
Zijn droevige ogen, achter zijn bril, zien ons gespannen aan, en we voelen ons door de ernst van zijn kinderlijk gezicht, dat hij te voet uit het Kazansche Gouvernement naar Petersburg gekomen zou zijn, alleen om van zijn vroegere schoolmakkers in deze zaak hun oordeel te vernemen.
"Zonder meer een steegje!" zegt Borissew kort.
Wladja frons zijn bleke voorhoofd en sluit zijn ogen, alsof hij de gevolgen van deze beslissing in een donkere kamer onder ogen wil zien.
"Een steegje is vrijer, zogezegd", gaat Borissew duister voort. "Men ontwijkt het juk der beschaving. En
bovendien merken de bewoners aan de geur dat er nog leven in de stad bestaat, handel en wandel zogezegd, wanneer de toestand van stagnatie nog niet is bereikt....Ja, absoluut het steegje!"
Wij willen dit tegenspreken, want Borissew is dronken en neigt ook tot tegenspraak. Maar Balsarow knikt hem toe. "Zie je, Kolja", zegt hij, je was altijd een radicale denker, al op school, en jij zou mijn lot zijn misgelopen. Maar ik was bang voor zogezegd het nihilistische steegje en ging naar de markt. En dat was mijn ondergang. Want in het urinoir stond Hecht..."
"Hecht? Wat voor een Hecht?" "De auditor, Zijne Excellentie, ja. Hij had de school geinspecteerd. Twee Dagen. En bij mij was het niet erg glanzend gegaan. Jullie weten dat ik van nature een beetje bang ben. De wet hangt teveel boven mij, het plichtsgevoel, en wanneer ik hemel en aarde had moeten scheppen, dan zou ik vandaag nog niet klaar zijn. In zes dagen! Kunnen jullie dat begrijpen? En op de zevende dag al rusten en zeggen dat alles goed is? Nee, bij mij was niet alles goed.
Maar hij, Zijne Excellentie, is als een snoek. Koud, doofstom, roerloos. Loert in het riet, totdat hij het slachtoffer te pakken heeft. Glimlacht niet, vraagt niet, praat niet. Knippert met zijn groene ogen en verhoogt alleen de hoeken van zijn mond, zodat men zijn spitse tanden ziet. Heb genade Excellentie, zei ik na het uur op de gang, in zijn kielzog bij wijze van spreken, het gaat al beter, u hoog geborene, veel beter. Hij draait zich slechts half om, alsof hij eenmaal met zijn staart tussen het riet had toegeslagen. "Anders?" antwoordt hij tussen zijn tanden. "Ik ben hier vandaag, niet anders."
Meer niet. De collega's grijnzen, deze insecten, en kijken langs mij heen. "Een geweldig uur", zegt de ene, "Excellentie, is vol enthousiasme!" zegt de andere. In de leraarsvergadering geen woord. Niets. Diner in de avond. De de meeste collega's zijn uitgenodigd, ik niet. Ik ga naar mijn hotel in de buitenwijken, donker, eenzaam, drink mijn flesje wijn, uit verdriet zogezegd. De dochter is in de zevende maand. Er was kool soep, enzovoort.
En nu staat hij daar, de Excellentie, in het urinoir. Er brandt een petroleum lamp, en het ruikt niet aangenaam. Ik denk, dat de klap mij beroert, maar ik sta al naast hem, en de jas is al losgemaakt. Hij kijkt om de hoek, beledigd,zogezegd, alsof ik hem mijn zakdoek aanbood. En hij herkent mij. Zonder twijfel herkent hij mij.
Wat nu? Wie van jullie zou geweten hebben wat te doen? Het duizelde mij voor mijn ogen, en het hele leven raasde, zo te zeggen, aan mij voorbij: de school, de religie, de filosofie, de dienst instructie, Kant "Metafysica van de Zeden". Maar nergens was er een instructie, een stelregel, hoe men zich gedraagt met Zijne Excellentie in het openbare urinoir? "Gij zult niet doden," hebben we geleerd. "Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf", enzovoort. Maar niets over het urinoir, geen woord, geen lettergreep."
Hij veegt het zweet met een rode doek van zijn voorhoofd. Borissew gooit zijn papier in een leeg bierglas en begint te lachen, zachtjes, diep, van binnenuit.
"Lach niet, Kolya," zegt Balsarow ernstig. "Verplaats je in mijn situatie. Wil je je hoed pakken? Dat is gewoon een reflexbeweging. Ook in een urinoir. Je hebt trouw gezworen aan de tsaar, dag en nacht zogezegd, dus ook in een urinoir. Maar Hecht heeft beide handen.....dus hij heeft het druk met beide handen. Voor de veiligheid, weet je? Wanneer jij je hoed afneemt, dwing je hem tot een saluut, nietwaar? Er bestaat ook elementaire beleefdheid voor excellenties, en dan? Hij is geen acrobaat die de hoed op zijn hoofd kan laten dansen, zonder een hand op te heffen. In welke situatie breng je hem? "Heer", zal hij roepen, zie je niet dat ik het druk heb? Dat is niet mogelijk. Naar buiten rennen is niet mogelijk. Te zwijgen en niets te doen, gaat niet. Niets gaat, maar er moet iets gebeuren. Je kunt niet staan en eenvoudig toekijken.
Ja, dus ik mompel iets. God weet wat ik zei. En ik buig diep, de hoed op mijn hoofd en meerdere keren achter elkaar. Buigen als een tegengroet zijn voor hem ook mogelijk, ook voor Zijne Excellentie, zelfs in deze positie. Hij antwoordt niets. Hij zwijgt, laat zich niet storen. Zijne Excellentie is bij wijze van spreken slechts hoorbaar en akoestisch te horen. Weet de duivel hoe dit allemaal bij hem overkomt?
Ik knars met mijn tanden, weet je? Maar ik heb koorts, het zweet staat op mijn voorhoofd, want er moet iets gebeuren, het bewuste moest gebeuren, dicht bij Zijne Excellentie, begrijpt je dat? Alsof je met een leeuw een duet wil zingen, in dezelfde kooi!
"Nu, met God!" denk ik. Ik glimlach als een gek, maar de beslissing staat vast. Ik zie alles, de grijze muur, de obscene inscripties, de schaduw van Zijne Excellentie, dreigend naast de mijne die bij de vochtige muur omhoog klimt. Ik zie het en zie niets, want plotseling overvalt mij een nieuwe twijfel. Waar naar toe? Waar is voor mij de juiste plek, ook in deze situatie? Waar is de officiële ranglijst van een urinoir, zogezegd? Stel dat ik blijf staan, zoals ik binnengekomen ben, een bescheiden ring in een glimmende ketting. Eenvoudig nummer twee in een belastingkantoor of bij een registratiekantoor? Maar dan sta ik rechts van Zijne Excellentie! Een schaamteloze idioot die spuugt op Gods eeuwige orde, een anarchist. "Wees genadig, Excellentie, mompelde ik in ontzetting en ga achter hem naar zijn linkerkant. Ik loop op mijn tenen, elke provocatie is verre van mij, maar hij draait zijn hoofd wantrouwig om, alsof ik hem met een duw tegen de vochtige muur wilde slingeren. "Niets, Uwe Excellentie", mompel ik, "bij God, niets. Alleen de vereiste eerbied en het verschuldigde respect...zelfs in deze goddeloze ruimte."
Hij zwijgt, en nog steeds is hij niet klaar. Als een waterkraan, God weet het. Maar plotseling ontdekte ik aan zijn linker kant iets verschrikkelijks. Linksboven in de muur is een opening, waaruit water stroomt, een soort hygiënisch apparaat, een eeuwigdurende stroom zogezegd. En terwijl ik naar hem kijk - , eeuwig gaat de mensheid vooruit, denk ik nog - herinner ik mij de fabel van de Wolf en het Schaap, die samen bij een riviertje staan om te drinken. "Wat vertroebel je mijn water?" brult de wolf. Mijn God, denk ik, zo is het hier. Ook hij zal zich herinneren dat hij naar school ging en de fabel geleerd heeft. "Heb genade Excellentie," mompel ik, "het is niet helemaal hetzelfde....Gewoon een uiterlijke overeenkomst, zogezegd....elke vertroebeling is verre van mijn bedoeling....ik heb de Tsaren trouw gezworen.....een gehoorzame dienaar....beveelt Excellentie naar rechts of naar links?...." En ik haast mij naar zijn rechterzijde en probeer uit zijn ogen te lezen wat hij denkt dat redelijk is." En weer sta ik aan zijn linkerkant.
En daar gebeurt het vreselijke. Hij draait zich om, zo plotseling, alsof ik hem met een naald had gestoken. Zijn gezicht als en snoek is groenachtig vervormd. "Idioot!" brult hij naar me. "Naar binnen! Begrepen! Naar binnen!", maakt een bocht en rent weg, zonder de kleren te ordenen. Gewoon de regen in, de duisternis, en laat mij alleen."
Balsarow zwijgt uitgeput en droogt zijn voorhoofd opnieuw met de rode doek. Borisew staart hem onbeweeglijk aan. De rest van ons zit stil. "Spreek je uit, Wladja!" zegt Motulski eindelijk weer met zijn zachte stem. "Niets is ons vreemd. Onder broeders ben je hier, Wladja."
"Ja, wat valt er nog meer te zeggen", antwoordt Balsarow zwaarmoedig en speelt gedachteloos met zijn paraplu. "Een week later schreef ik hem, op een groot wit vel papier. "Uw Hooggeborener", schreef ik, "wilt u mij genadig toestaan, dat betreurenswaardige uur nog eenmaal aan te halen. Een tragische vergissing, zogezegd. Een leemte in de instructies. Niet dat ik het durfde, in een precaire situatie, de verschillen in rang en geboorte te vergeten.... geen schaamteloze gelijkstelling van menselijke behoeften.... het niet achten van lichamelijke behoeften van Zijne Excellentie, zogezegd...alleen het streven om geen aanstoot te geven".... enzovoort.
Niets, geen antwoord. Een half jaar later, nog eens dezelfde brief, alleen iets dringender. Nogmaals, niets. Een- verzoekschrift aan het Ministerie. En toen, drie maanden geleden, de directeur. In zijn kantoor. Een officiële beschikking om naar de districts arts te gaan om mij te laten onderzoeken. Vier weken later, met pensioen. Door nerveuze overbelasting. Dat is het, broeders, bij God, niets meer."
"En nu, Wladja?" vraag Motulski zachtjes.
"Naar de tsaar", antwoordt Balsarow eenvoudig. "Hier is het verzoekschrift. Persoonlijk zal ik die overhandigen. "Een leemte in de instructie, Vadertje", zal ik zeggen. "Vul deze leemte in. God zal je daarbij verlichten. In het urinoir en speciale situaties. En dan ga ik weer terug naar mijn kantoor. De zoon is gezakt. Sonja kreeg twee kinderen. Twee jongens voor je onoverwinnelijke leger. Iedere belediging is verre van mij. Alleen boven of
beneden dat wist ik niet. Vergeef je trouwe knecht Balsarow."
"Wij zullen je vergezellen, Wladja", zegt Motulski zachtjes. "Wanhoop niet. Als een echte man heb je gehandeld, zonder angst voor de wereld...."
Terwijl we opstaan, verbijsterd, verdrietig, door een weinig huiver vervult, dat het zo met Wladja eindigen zal, ontwaakt Borissew van zijn verstarring.
"Heb je een hond, Wladja?" vraagt hij dreigend.
"Ja, een kleintje," antwoordde Balsarow bescheiden. "Een hondje, zo te zeggen."
"Heb je gezien wat hij doet als hij bij een hoeksteen komt of bij een boom? Zie je, dat is de wet van het urinoir." Je was trots, want je hebt niets van de dieren geleerd."
Balsarow kijkt hem met afschuw aan. Maar dan lacht hij en neemt de geborduurde tas onder zijn arm, samen met de paraplu. "Je was altijd een radicale denker, Kolja", antwoordt hij opgewekt. "Al op school. Je zou er doorheen zijn gekomen, zelfs in het urinoir. Maar ik, zie, ik wil, dat het wordt beslist, zelfs voor de hulpelozen, en God zal de tsaar verlichten. Kolja, voor ons allemaal....dat er geen twijfels meer zij op deze aarde....."